---------------------------------------------------------------------------------------Kennis van zaken (5)
-------------------------------------------------------
-----------------------------------------------------------------Het vlot van de Medusa – Théodore Géricault (1791–1824) - Louvre, Parijs
Het is niet de bedoeling om hier een griezelverhaal over kannibalisme van te maken, maar het is nu eenmaal een gegeven dat wat er na het het vergaan van de
Mignonette in die boot gebeurde, slechts één geval uit vele was. De lijst van schipbreuken waarbij de overlevenden op den duur overgingen tot het trekken van lootjes om te bepalen wie er moest sterven, maar soms ook tot regelrechte moord, is schier eindeloos. Dat gebeurde lang niet in alle gevallen in reddingsboten of op een vlot, maar soms ook aan boord van het wrakgeslagen schip en in enkele gevallen na een stranding op een desolate kust. Wie voorbeelden wil hebben en bloederige verhalen wil lezen, kan zoeken op de volgende scheepsnamen, een lijst die bij lange na niet volledig is:
- Peggy (1765) - Medusa (1816) - Essex (1820) - Euxine (1874) - Jane Black (1859) - Cospatrick (1874) - Sallie M. Steelman (1878) - Caledonia (1836) - Frances Mary (1826) - Lady Frances - Granicus (1828) - Tiger (1766) - Nottingham Galley (1710) - Dolphin (1759) - Mary (1845) - Dalusia (1833) - Lucy (1834) - Earl Kellie (1835) - Earl Moira (1838) - Jane Lowdon (1865) - Polly (1811) - Turley (1884)- Elizabeth Rashleigh (1835) - Hanna (1836) - Earnmoor (1889) - Home (1836) - Nautilus (1807).
[/color]
Het vergaan van het Franse fregat
Méduse op de kust van Mauretanië in 1816 is ook nu nog welbekend, maar dan vooral door het schilderij van het vlot dat in het Louvre hangt, een enorm doek van 5 x 7 meter. De stranding van de
Méduse was een gevolg van zeer slechte zeemanschap. De commandant van de
Méduse, vicomte Hugues Duroy de Chaumareys, had in geen twintig jaar gevaren en nog nooit een commando gevoerd. Hij had geen flauw benul waar hij eigenlijk mee bezig was en koos, tegen alle goed raad in van mensen die wél van wanten wisten, de kortste route van Madeira naar Senegal, veel te dicht langs de kust en de ondiepten, met als gevolg dat ze met de hele handel hopeloos omhoog liepen. Ze hadden meer dan 240 passagiers aan boord, maar daar had de vicomte geen boodschap aan en hij was een van de eersten om ervandoor te gaan. Van de 400 opvarenden overleefden er uiteindelijk maar tien. In Frankrijk werd ijverig geprobeerd de zaak in de doofpot te stoppen, maar dat lukte niet. Hij werd schuldig bevonden aan onbekwaamheid en slechte navigatie alsmede het in de steek laten van passagiers. What's new?
Daar had hij de doodstraf voor kunnen krijgen, maar hij kwam er met drie jaar gevangenisstraf vanaf.
Ook het vergaan van de walvisvaarder
Essex mag niet onvermeld blijven. Voor liefhebbers de moeite waard om eens verder uit te pluizen. Het schip werd in de Pacific aangevallen door een walvis, niet één maar wel twee keer. Het monster richte zoveel schade aan dat de
Essex zonk. Acht man overleefden de ramp, waaronder de eerste stuurman, Owen Chase. Die schreef zijn belevenissen op en publiceerde ze in een boek van goed honderd pagina's. Overal voor een paar centen te koop, maar nog makkelijker als e-book te downloaden bij
Amazon voor $1,22 oftewel exact 1 euro. Het is interessant, al was het alleen maar omdat het voor Herman Melville de inspiratie vormde voor zijn onsterfelijke roman "Moby Dick".
Maar wat al die gevallen van kannibalisme in de lijst hierboven met elkaar gemeen hebben, is dat er nooit iemand voor werd veroordeeld. Het was een normale gang van zaken. Zo ging dat nu eenmaal in die dagen. Het was zeemansgebruik, de
Custom of the Sea. Dat wil zeggen: tot 1874, toen vier overlevenden van het kolenschip
Euxine werden opgepikt en in Singapore aan land gebracht. Daar wil ik in een volgende aflevering dieper op ingaan, ook al omdat daar Nederlanders bij betrokken waren en omdat het geval verstrekkende gevolgen had. Voor nu wil ik eerst nog wat aandacht besteden aan de
Frances Mary, een vrijwel nieuw schip van 400 ton, gevoerd door kapitein Kendall dat in februari 1826, terwijl het met een lading hout onderweg was van St. Johns, New Brunswick, naar Liverpool op de Noord-Atlantic wrak werd geslagen. Het bleef op de lading drijven, maar werd bijna volledig onttakeld, de boten sloegen weg, het roer ging eraf, het hele achterschip liep onder water en vrijwel alle proviand ging verloren. Verscheidene bemanningsleden raakten gewond en twee sloegen overboord. Behalve de bemanning was ook de vrouw van kapitein Kendall aan boord en een zekere miss Ann Saunders, 24 jaar oud, die, als de beste vriendin van mevrouw Kendall, op haar verzoek min of meer voor de gezelligheid was meegegaan. Ze waren van gelijke leeftijd. Ze moet van toeten noch blazen hebben geweten, anders zou ze zich wel een paar keer hebben bedacht voordat ze een gezellig winterreisje over de Noord-Atlantic ging maken.
Wat dit geval interessant maakt, is de nauwkeurige beschrijving van wat er gebeurde tussen 1 februari en 7 maart, toen de laatste zes overlevenden werden opgepikt door het fregat HMS
Blonde. De geredden waren kapitein Kendall, zijn vrouw, juffrouw Ann Saunders, stuurman Clerk en nog een man. HMS
Blonde stuurde een boot die onder commando stond van een zekere luitenant Gambier. Die klauterde aan boord, kwam naar het voorschip waar de overlevenden al sinds 6 februari onder een zeildoekse tent bivakkeerden, bekeek het droevige gezelschap en de omstandigheden waarin ze verkeerden en zei: “Ik zie dat u gelukkig nog vers vlees hebt.” Waarop kapitein Kendall antwoorde: “Nee, meneer, dat is een stuk van een van onze onfortuinlijke bemanningsleden. Als u niet verschenen was, zouden we vanaf vanavond ook dat voedsel gerantsoeneerd hebben.”
Het mooie is dat er twee nauwkeurige verslagen zijn van het gebeurde met en op de
Frances Mary. Een vrij kort en zakelijk, maar daarom niet minder aangrijpend verslag van kapitein Kendall, terwijl de eerder genoemde mejuffrouw Ann Saunders haar belevenissen later op schrift stelde en uitgaf, maar dan in de vorm van een stichtelijk werk waarin ze een ieder opriep zich toch vooral te bekeren. Zelf had ze zich ook bekeerd, zei ze. Dat zou zijn gebeurd toen ze het bloed van haar verloofde dronk, een zekere James Frier die de reis als werkend passagier meemaakte. Zowel kapitein Kendall als mejuffrouw Saunders schrijven in hun verslag dat ze claimde dat zij het meeste recht had op dat bloed en ook het meeste ervan dronk.
Nu eerst het verslag van kapitein kendall...
- LOSS OP THE FRANCES MARY.
The Frances Mary was a new ship, of about four hundred tons burthen, commanded by captain Kendall, and bound from New Brunswick to Liverpool, laden with timber. We publish the following particulars of this dreadful disaster as related by captain Kendall.
Sailed from St. Johns, N. B., January 18, 1826.
February 1, strong gales from the W.N.W.; carried away the main-topmast and mizzen-mast head; hove to, got boat's sails in the main rigging, to keep the ship to the wind. At 11, P. M., shipped a heavy sea, which washed away the caboose, jollyboat, and disabled five men.
February 2d, cleared away the wreck and made sail before the wind; strong breezes.
February 5, 11, A. M., strong gales, with a heavy sea; clewed up the sails and hove to, head to the southward; ship¬ped a sea, which carried away the long-boat, companion, tiller, the best bower-chain, unshipped the rudder, and washed a man overboard, who was afterwards saved. At 10. P. M. another heavy sea struck us, which stove in our stern. Cut away our foremast and both bower anchors, to keep the ship to the wind. Employed in getting what provision we could, by knocking out the bow-port; saved fifty pounds of bread and five pounds of cheese, which we stowed in the maintop. Got the master's wife and female passenger up, whilst we were clearing away below, lightening the ship; most of the people slept in the top. At daylight, found Patrick Conney hanging by his legs to the cat-harpins, dead from fa¬tigue ; committed his body to the deep.
Feburary 6, at 8, A. M., saw a strange sail standing towards us; made signals of distress,—stranger spoke us, and remained in company twenty-four hours, but gave us no assistance; the American making an excuse that the sea was running too high. Made a tent of spare canvass on the forecastle—put the people on an allowance of a quarter of a biscuit a day.
February 8, saw a brig to leeward—strong gales.
February 9, 10, A. M., observed the same vessel to windward - made the signal of distress; stranger bore up and showed American colors.
February 10, she spoke us, asking how long we had been in that situation, and what we intended to do, if we intended leaving the ship? Answered yes. He then asked if we had any rigging? Answered yes. Night coming on, and blowing hard, saw no more of the stranger. Suffered from hunger and thirst.
On the 11th, saw a large ship to the northward—did not speak her; wore head to the northward. At this time all our provisions were out; suffered much from hunger, having received no nourishment for nine days.
February 12, departed this life, James Clark, seaman;— read prayers, and committed his body to the deep. We were at this time on a half gill of water a day, and suffered much from hunger. During the whole period of being on the wreck we were wet from top to toe. February 22, John Wilson, seaman, died at 10, A. M.; preserved the body of the deceased, cut him up in quarters, washed them overboard, and hung them up on pins.
February 23, J. Moors died, and was thrown overboard, having eaten part of him, such as the liver and heart From this date to Saturday, 5th of March, the following number perished from hunger, viz. Henry Davis, a Welsh boy, Alex. Kelley, seaman, John Jones, appren¬tice boy, nepnew of the owner, James Frier, cook, Daniel Jones, seaman, John Hutchinson. seaman, and John Jones, a boy—threw the last named overboard, his blood being bitter.
James Frier was working his passage home, under a promise of marriage to Ann Saunders, the female passenger who attended on the master's wife, and who, when, she heard of Frier's death, shrieked a loud yell, then snatching a cup from Clerk, the mate, cut her late intended husband's throat and drank his blood! insisting that she had the greatest right to it. A scuffle ensued, but the Heroine got the better of her adversary, and then allowed him to drink one cup to her two.
February 26, on or about this day an English brig hove in sight; hoisted the ensign downward; stranger hauled his wind towards us, and hauled his foresail up when abreast of us; kept his course about one mile distant—set his foresail, and we soon lost sight of him— fresh breeze with a little rain—the sea quite smooth, but he went off, having shown English colors. Had he at this time taken us off the wreck, much of the subsequent dreadful sufferings would have been spared us.
March 7. His B. M. ship Blonde came in sight, and to our relief, in latitude 44, 43, north, longitude 31, 57, west. Words are quite inadequate to express our feelings, as well as those which Lord Byron and our deliverers most evidently possessed, when they had come to rescue six of their fellow-creatures, two of them females, from a most awful, lingering, but certain death. It came on to blow during the night a fresh gale, which would no doubt have swept us all overboard. Lieutenant Gambier came in the ship's cutter to bring us from the wreck. He observed to us, " You have yet, I perceive, fresh meat" To which we were compelled to reply, " No. sir, it is part of a man, one of our unfortunate crew,—it was our intention to put ourselves on an allowance even of this food, this evening, had not you come to our relief." The master's wife, who underwent all the most horrid sufferings which the human understanding can imagine, bore them much better than could possibly have been expected. She is now, although much emaciated, a respectable, good-looking woman, about twenty-five years of age, and the mother of a boy seven years old. But what must have been the extremity of want to which she was driven, when she ate the brains of one of the apprentices, saying it was the most delicious thing she ever tasted; and it is still more melancholy to relate, that the person, whose brains she was thus forced by hunger to eat, had been three times wrecked before, but was providentially picked up by a vessel, after being twenty-two days on the wreck, wa¬ter-logged: but in the present instance, he perished, (having survived similar sufferings for a space of twenty-nine days,) and then became food for his remaining shipmates!
Ann Saunders, the other female, had more strength in her calamity than most of the men. She performed the duty of cutting up and cleaning the dead bodies, keeping two knives for the purpose in her monkey jacket; and when the breath was announced to have flown, she would sharpen her knives, bleed the deceased in the neck, drink his blood, and cut him up as usual. From want of water, those who perished drank their own urine and salt water. They became foolish, and crawled upon their hands round the deck when they could, and died, generally, raving mad!
After floating about the ocean for some months, this ill-fated vessel was fallen in with by an English ship, and carried into Jamaica, where she was refitted, and again sent to sea. The putrid remains of human bodies, which had been the only food of the unfortunate survivors, was found on board the vessel.
[/color]
Het relaas van mejuffrouw Saunders was heel iets anders, dat wil zeggen, wat toon en stijl betrof. Zij bleef bidden en de Heer prijzen en anderen aanraden hetzelfde te doen.
------------------------------------------------------
Maar ze was wel eerlijk, trachtte niet om zich beter voor te doen dan ze was en liet weinig weg, getuige deze passages…
- In the untimely exit of no one of the unhappy sufferers was I so sensibly effected, as in that of the unfortunate youth JAMES FRIER—for in the welfare of none on board did I feel myself so immediately interested, as the reader may judge, from the circumstances that I shall mention, I have already stated, that with this ill-fated young man, I became intimately acquainted in Liverpool—to me be had early made protestations of love, and more than once intimated an inclination to select me as the partner of his bosom ; and never had I any reason to doubt his sincerity—it was partly by his solicitations that I had been induced to comply with the wishes of Mrs, Kendall, to accompany her in this unfortunate voyage ; in the course of which, by frequent interviews, my attachment for this unfortunate youth was rather increased than diminished: and before this dreadful calamity befell us, he had obtained rny consent, and we had mutually agreed and avowed to each other our determination to unite in marriage, as soon as we should reach our destined port!
Judge then, my Christian female readers (for it is you that can best judge) what must have been my feelings, to see a youth for whom I had formed an indissoluble attachment—him with whom I expected so soon to be joined in wedlock, and to spend the remainder of my days, expiring before my eyes, for the want of that sustenance which nature requires for the support of life, and which it was not in my power to afford him ! and myself at the same moment so far reduced by hunger und thirst, as to be driven to the horrid alternative to preserve my own life (O ' God of Heaven ! the lamentable fact is known to thee, and why should I attempt to conceal it from the world ?) to plead my claim to the greater portion of his precious blood, as it oozed half congealed from the wound inflicted upon his lifeless body!!
Oh, this was a bitter cup indeed! but it was God's will that it should not pass me—and God's will must be done. O, it was a chastening rod, that bas been the means 1 trust of warning me forever from the vain enjoyments of this frail world; and of fixing my hopes and trust in the merits of Jesus although I have been made to drink deep of the cup of affliction, never will I forget the unbounded mercy and goodness of God, in preserving my life, in raising me from the depths of wo, and putting a song of praise into my mouth !
“ Though I walk through the gloomy vale, Where death and all ite terrors are ;
My heart and hope shall never fail,
For god my Shepherd's with me there”
[/color]
Maar nogmaals: wat in al die verslagen opvalt, is de vanzelfsprekendheid waarmee kannibalisme door schipbreukelingen werd geaccepteerd. Dat kwam waarschijnlijk door de openheid waarmee die gebeurtenissen werden besproken. Daar kwam in 1884 door de veroordeling van Dudley en Stephens van de
Mignonette abrupt verandering in. Als Dudley zijn advocaat Collins in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maakt dat hij hun veroordeling als een groot onrecht ervaart, zegt die dat het is gebeurd om de “custom of the sea” uit te bannen, waarop Dudley schamper lachend antwoordt: “Dat gebeurt niet. Het heeft alleen de waarheid uitgebannen. Er zullen altijd schepen blijven vergaan en er zullen altijd schipbreukelingen blijven. Die zullen dorst en honger lijden en blijven doen wat ze altijd hebben gedaan om te overleven, want een sterker instinct is er niet. Maar er zullen nooit meer mannen naar Engeland terugkeren en vrijuit bekennen wat ze hebben gedaan. De bewijzen zullen verborgen worden gehouden en in de diepte verdwijnen en de overlevenden zullen verklaren dat ze kaarsen hebben gegeten en schoenzolen en plankton en van de frisse lucht van Onze Lieve Heer hebben geleefd. Zij weten echter wat er werkelijk is gebeurd en hun ondervragers ook, maar de waarheid zal nooit meer worden uitgesproken. Het zeemansgebruik zal blijven voortbestaan, net als de hoeren in de achterbuurten en krottenwijken, maar de verfijnde samenleving – úw samenleving, meneer Collins – kan dan net doen of het niet bestaat. De gewone mensen zullen beter weten.”
En zo was het ook. Kannibalisme onder schipbreukelingen is blijven bestaan, alleen zijn er na 1884 maar heel weinig gedocumenteerde gevallen. Een van de laatste in de 19de eeuw was de zaak van de
Earnmoor in 1889, een stoomschip dat onderweg van Baltimore naar Rio in een hurricane terechtkwam en verging. Van de 24 bemanningsleden zagen er 11 kans om in een sloep te komen, maar andere bronnen spreken van 32 bemanningsleden waarvan er 8 in de sloep kwamen. Hoe het ook zij, ze hadden geen water en geen voedsel en pas na 21 dagen werden de toen nog levenden opgepikt. Hieronder een bericht uit de NY Times dat voor zichzelf spreekt. Al die verhalen lijken op elkaar.
-------------------------------------------------------
Hierna worden de berichten steeds schaarser, maar ze zijn er wel. Ook in de 20ste eeuw ging het door en er zijn zowel uit de Eerste- als in de Tweede Wereldoorlog gevallen bekend. Veroordeeld is er echter nooit meer iemand. Hoe zou dat ook kunnen. Zoals Dudley had voorspeld, waren er nooit bewijzen dat er met voorbedachten rade was gedood. Bij de gevallen die bekend werden, ging het telkens om mensen die van uitputting of honger waren gestorven en als de overblijvenden zich dan voeden met het stoffelijk overschot, is dat niet strafbaar.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging bij Guam het s.s.
Dumaru verloren. Niet door oorlogshandelingen, maar door blikseminslag. De
Dumaru was een van de honderden houten stoomschepen die vanaf 1917, toen Amerika besloot aan de de Eerste Wereldoorlog te gaan deelnemen, aan de Westkust van de Verenigde Staten werden gebouwd.
------------------
De
Dumaru kwam in oktober 1918 gereed. Op de eerste reis, met een lading benzine en munitie bestemd voor de Filipijnen, werd het schip in de buurt van Guam drie keer door de bliksem getroffen. Bij de derde inslag raakte de lading benzine in ruim 1 in brand, waarna het vuur zich zo snel verspreidde dat aan behoud van het schip niet te denken viel. Er was echter voldoende tijd om het te verlaten. Er waren twee sloepen voor twintig personen elk en een vlot. Op het vlot zaten vijf man, waaronder de kapitein en zij werden negen dagen later opgepikt, nog steeds in de buurt van de plaats waar de
Dumaru was gezonken. In de ene sloep onder commando van de derde stuurman Andy Nolan, zaten maar negen man, terwijl de tweede met 32 man veel te vol zat, maar Nolan weigerde om meer mensen op te nemen. In beide sloepen zat drinkwater en proviand, dus in de ene was overvloed en in de andere gebrek. Ze waren nog niet al te ver van Guam, maar dat viel niet te bezeilen en dus zetten beide boten koers naar de Filipijnen, een reis van ruim 1000 mijl. Nolan kwam daar na 27 dagen behouden en zonder verliezen aan. De tweede boot landde rond diezelfde tijd, maar daar zaten maar veertien overlevenden in. De overigen waren omgekomen door honger en dorst, terwijl er ook een aantal overboord was gesprongen. Hoe de overigen hadden weten te overleven, bleef vaag. Wel was er veel aandacht voor de opmerkelijke prestatie dat ze kans hadden gezien om van een lenspomp een eenvoudig distilleerapparaat te fabriceren waarmee ze kleine hoeveelheden zoetwater konden maken. Verder hadden ze geleefd op vis en zo nu en dan een paar vogels. Tot een van hen ruim tien jaar later, in 1930, aan de bekende Amerikaanse schrijver, radiopresentator en wereldreiziger
Lowell Thomas (1892-1981) - de man die Lawrence of Arabia beroemd maakte - vertelde wat er zich werkelijk in die boot met twee tweeëndertig man had afgespeeld, een verhaal dat Thomas inspireerde tot het schrijven van het boek
The wreck of the Dumaru. In de jaren daarvoor deden vele versies van de belevenissen van de mensen in de sloep van de
Dumaru de ronde, voor Lowell Thomas reden om zijn verhaal, opgetekend uit de mond van een van de betrokkenen, te presenteren als de "definitieve versie". Er bestaan echter sterke twijfels of dit ook werkelijk zo is. De getuige vertelt hoe ze op den duur gedwongen waren om het vlees van mensen die bezweken waren, te eten. Er zijn echter ook aanwijzingen dat het niet alleen om overledenen ging, maar dat er ook is gemoord. Hoe het ook zij, dit is een van de weinige gedocumenteerde meldingen van kannibalisme onder schipbreukelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog, zij het dan ook dat die documentatie niet bepaald betrouwbaar is.
Dat het ook tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurd moet zijn, staat vrijwel vast, maar ook daar is nauwelijks iets van bekend geworden. Een van de weinigen die het noemt, is sergeant Walter Gibson, een overlevende van het s.s.
Rooseboom van de KPM, in zijn boek
The Boat (1952). Het verscheen pas in 1984 bij Nijgh & Van Ditmar in een Nederlandse vertaling als
De reddingboot. In hoofdstuk 6 beschrijft Gibson hoe, toen ze uiteindelijk nog met zes mensen waren overgebleven, hijzelf, de Chinese agente Doris Lim, een Britse gunner en drie Javanen, de Britse gunner door de Javanen met roeidollen werd doodgeslagen waarna ze zijn lichaam met een stuk blik openden. Ze staken om beurten hun hand in de wond en haalden er "iets" uit dat ze gretig verslonden. Nog diezelfde nacht kwamen ze aan land, waarna Gibson een internering en nog een torpedering overleefde. Ik heb het boek en ook de vertaling
HIER al eens genoemd.
Genoeg hierover. In de volgende aflevering keer ik terug naar waar het eigenlijk mee begon: het vergaan van het jacht
Mignonette en
de Kroon versus Dudley en Stephens, een zaak die juristen ook nu, honderddertig jaar later, nog bezighoudt en die Jospeh Conrad inspireerde tot het schrijven van zijn prachtige verhalen
Youth,
Lord Jim en
Falk.
©2014 Theo Horsten