Pagina 10 van 12

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 29 jan 2015 10:53
door Wim Plukker
Daar zijn eigenlijk 2 redenen voor Theo.
Ten eerste kwam deel 7 uit op 17/01, 2 dagen voor ik afgelost werd en dan zijn het de afronding van mijn torn en een juiste overdracht die de aandacht vragen.
Ten tweede zag ik op dat moment niet in dat ik nog iets waardevols kon bijdragen aan de hand van het boek van Sabine Go.

Ik zal het nog eens kritisch en op mijn gemak herlezen hier en nu tussen de winterse buien door en wellicht komt er dan nog wel iets waardevols tevoorschijn 8)

M.v.g.

Wim

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 01 feb 2015 11:59
door Wim Plukker
Toch nog iets gevonden, het verschil in premie...


In deel 7 van Theo’s longread “Kennis van zaken” is onder meer te lezen dat een scheeps- of lading verzekering aan de Amsterdamse beurs afgesloten bijna het dubbele moest kosten aan premie in vergelijking met eenzelfde verzekering bij Lloyds. Als reden geeft hij op dat de kapitaalmarkt in London al veel verder ontwikkeld was en een veel grotere omvang had waardoor meer risico kon worden genomen. Door de omvang van de verzekeringsmarkt in London werd daar ook voor het eerst herverzekering toegepast, een instrument om het voor de verzekeraar mogelijk te maken om zijn risico verder te spreiden en inkomsten te stabiliseren.

Vervolgens heeft de oprichting van de Nederlandsche Handel-Maatschappij door onze koopman/koning Willem 1 op 09-03-1824 door zijn protectionistische handelswijze de boel hier flink laten inslapen met vaste vracht tarieven maar ook met niet markt conforme verzekeringspremies.

Uit “Marine Insurance in the Netherlands 1600-1870” Door Sabine Go:

“As the group of underwriters in the Netherlands increased, due to the NHM, either the capital base of the Dutch insurance had to be increased or an efficient reinsurance industry had to be developed, if the continuation of the insurance market was not to be endangered.”

“Clearly, London’s facilities proved to be superior to the Dutch industry.”

Overigens is “Marine Insurance” en al zijn derivaten een onderwerp waar je jaren op kunt studeren.

M.v.g.

Wim

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 08 feb 2015 16:12
door Theo Horsten (R.I.P.)
-------------------------------------------------------------------------------------------------Kennis van zaken (9)

---------------------------------------------------------------------------Afbeelding
---------------------------------------------------------------------------------------------------De rede van Batavia
--------------------------------------------------------------------------------Aquarel Cornelis Frederik Stavenisse de Brauw (1801-1864)


Afbeeldinget nu volgende is een onverkorte, naar inhoud getrouwe vertaling van de verklaring die James Archer, 2de stuurman van de EUXINE, begin november 1874 aflegde tegenover de Britse consul in Batavia, in het toenmalige Nederlands-Indië. Om de leesbaarheid in het Nederlands te verbeteren, heb ik alleen de interpunctie zo hier en daar aangepast en een aantal zinnen ofwel afgekapt, of samengevoegd. Deze verklaring werd op 16 november 1874 integraal gepubliceerd in The Singapore Daily Times.
    • Ik, James Archer, 24 jaar oud en geboren in Dundee, was in het bezit van een diploma als tweede stuurman en deed als zodanig dienst aan boord van het Britse schip Euxine met thuishaven Liverpool en gevoerd door kapitein Peter Murdoch. Het schip vertrok op 11 juni 1874 uit North Shields met een volle lading kolen bestemd voor Aden.

      Aanvankelijk was het goed weer, maar op 1 augustus kwamen we in zeer zwaar weer en voeren met alleen de voor- en onderbramzeilen. Het schip werd door een zware zee getroffen waardoor de man-over-boordboot werd weggeslagen en de lading overging. Ook sloeg een bemanningslid, Samuel Johnson, overboord. Hij kon niet worden geholpen en verdronk.
      Probeerden die morgen om 06.00 uur te halzen. Terwijl we voor de wind voeren, probeerden we het voorbramzeil te bergen, maar tijdens die pogingen scheurde het en waaide aan repen.
      Tegen de middag werd het weer iets handzamer. Gingen alle hens het ruim in om de kolen te trimmen en het schip recht te werken. Op de middag van 3 augustus verbeterde het weer. Werkten het schip recht en zetten zeil.

      Zagen die middag van de 3de augustus rook opstijgen uit de luchtkokers van het voor- en grootluik. Begonnen met het werpen van lading en pompten tegelijkertijd water in de ruimen. Veranderden koers naar het noordoosten, in de richting van St. Helena. Voordien was E.S.E. gestuurd. Controleerden de volgende morgen om 06.00 uur de tussendeksluiken. Die waren erg heet, maar zagen vooralsnog geen vuur.
      Op de morgen van de 6de was het in mijn hut erg warm en er was veel gas. Het schip voer onder grootbovenmarszeil en voorstengestagzeil. Hielden de luiken en alle ventilatiekokers de gehele dag gesloten.
      Om 07.00 uur die avond was er een explosie en vlogen alle luiken open. Er steeg rook en een vonkenregen op. Sloten de luiken weer en draaiden de sluitbalken aan.
      Terwijl we op 7 augustus nog steeds bijgedraaid lagen, vlogen de luiken twee of drie keer open. Ontdekten om 04.00 uur brand naast de houten ventilatiekoker in het grootluik. Pompten met de perspomp water in het ruim. Een aantal bemanningsleden was bezig de boten te voorzien van proviand en drinkwater. De luiken vlogen er om het halfuur af waarna we die telkens weer dichtmaakten.
      Die 6de augustus werd het in het grootluik zeer heet. Hielden de perspomp voortdurend gaande. Waren om 01.00 uur v.m. genoodzaakt de boten te strijken. Om 5 uur die middag verliet de gehele bemanning het schip, maar bleven in de buurt en dreven de hele avond en nacht rond. Zagen de vlammen uit het grootluik slaan.
      Op de morgen van de 9de ging kapitein Murdoch samen met de eerste stuurman en de bootsman terug aan boord en constateerden dat de brand zich snel uitbreidde. Het dek brandde aan de onderkant en de coamings van het grootluik waren erg heet. Daarna keerde ze terug naar hun respectievelijke boten, drie boten als volgt verdeeld. In de eerste boot de kapitein met veertien man, in de tweede boot de eerste stuurman met zeven man en in de derde boot de tweede stuurman met zeven man, in totaal eenendertig man. Ze hadden drie kazen en vier hammen meegenomen en die werden over de boten verdeeld.
      (Zie noot 1-TH)
      Toen ze de proviand inspecteerden, bleken er behalve die kazen en hammen twee kleine vaatjes water, twee kisten scheepsbeschuit en 12 of 13 blikken bouilli aan boord te zijn. De kapitein zei dat zijn boot het snelst zeilde en dat ze bij elkaar moesten blijven om het dichtstbijzijnde land te bereiken, wat St. Helena was.
      Op 9 augustus vertrokken ze om 09.00 uur van het schip, maar voordat het donker werd, was de boot van de kapitein vooruit al uit het zicht verdwenen en werd de boot van de eerste stuurman voor het laatst gezien. Toen ze het wrak verlieten moet hun positie 31 Zuid en 7 58 West zijn geweest. De eerste vierentwintig uur werd pal Noord aangehouden, waarna koers werd veranderd naar Noordwest ten Noorden, naar St. Helena.
      De eerste twaalf dagen bestond hun rantsoen uit twee scheepsbeschuiten, een pint water en een klein stukje ham en kaas zolang ze dat nog hadden. Op die twaalfde dag na het verlaten van het wrak bevonden ze zich volgens de gis op de breedte van St. Helena en 30 mijl ten oosten daarvan, waarna West werd gestuurd in de hoop het eiland te bereiken. Na twee dagen West te hebben gestuurd, maar geen land te hebben gezien, werd voorgesteld om te trachten te Braziliaanse kust te bereiken. Daartoe werd koers veranderd naar NW ten Westen terwijl de rantsoenen werden verminderd tot één scheepsbeschuit, een halve pint water en een beetje soep en bouilli per dag.
      (Zie noot 2-TH)
      Ik had het beheer over de proviand en de verdeling daarvan en dat gaf geen problemen of moeilijkheden. We moesten proberen om met het weinige dat we hadden zo lang mogelijk te doen en iedereen probeerde tevreden te zijn met wat hij kreeg. Er waren vooralsnog geen tekenen van uitputting, maar wel werd de dorst hevig gevoeld. Vingen twee of drie vliegende vissen.
      De boot voerde een grootzeil, een stagzeil en een fok. Er viel geen regen, afgezien van een keer wat lichte motregen die alleen maar als onaangenaam werd ervaren omdat die kleine druppels niet opgevangen konden worden.
      Het was prachtig weer en we maakten een goede voortgang naar de Braziliaanse kust, tot het op 27 augustus hard begon te waaien en er al spoedig een hoge zee stond. Om 11 uur die avond werd de boot door een zware zee getroffen en kapseisde waardoor ze met de kiel omhoog kwam te drijven. Ik zag samen met nog zes man kans om op de boot te klimmen, maar de jongen Reynolds raakte verward in de deken die hij om zich heen had geslagen waardoor hij geen kans zag om de boot te bereiken en verdronk. We probeerden de boot weer op te richten, maar hij draaide helemaal door en kwam opnieuw met de kiel boven te drijven. Dat gebeurde drie keer achter elkaar. We klommen weer op de kiel en bemerkten dat we de bootsman, Peter Jagar, misten. Probeerden nogmaals om de boot op te richten en dat gelukte, waarna we er alle zes inklommen. Bemerkten dat het kompas en de sextant verdwenen waren. Het resterende scheepsbeschuit dreef in het rond en de watervaten zaten nu vol met zeewater. Die werden overboord gegooid om de boot lichter te maken, want het water stond tot aan het dolboord en alleen de luchtkasten voorkwamen dat de boot zonk. De mast dreef aan het fokkestag voor de boot, maar terwijl we de boot aan het leeghozen waren waarbij de zee er telkens overheen sloeg, brak het stag en dreef de mast weg. Tegen daglicht slaagden we erin de boot leeg te hozen en vonden we een blik niertjessoep, de fok en de boegspriet, dat was alles wat er nog in de boot lag. Na dit incident voelden we ons allemaal erg zwak.
      Voordat de boot kapseisde, hadden we een stuk zeildoek langs het dolboord gespijkerd. Dat werd nu in drie stukken gesneden en met kabelgarens aan elkaar genaaid, waarna we het vastmaakten aan een halve riem die als mast dienst moest doen met een lat van de buikdenning als ra. Waren op de 28ste augustus wederom onderweg. Er liep nog steeds een hoge zee. We stuurden op de zon en maakten een vaart van ongeveer twee knopen. Op zaterdag 29 augustus waren de mannen zeer verzwakt. Zagen nergens aan de horizon iets. Op zondag 30 augustus waren de honger en dorst zo intens dat we zeewater begonnen te drinken, waarbij August Muller meer dronk dan de anderen.

      Op 31 augustus begon August Muller wartaal uit te slaan, waarschijnlijk als gevolg van het vele zeewater dat hij had gedronken. Hij zei dat hij zijn lichaam aanbood als voedsel voor de anderen smeekte ze om hem te doden en te verslinden. We sloegen daar geen acht op. Enige tijd later stelde Manus Schutt voor om te loten wie er opgeofferd zou moeten worden om de anderen in leven te houden. Hiermee stemden allen in. Omdat we niets hadden om lootjes van te maken, sneden we kleine stokjes van verschillende lengte, waarbij Francis Shufus het kortste stokje trok. We waren ook overeengekomen dat er drie keer zou worden geloot en als dan bleek dat twee of drie van ons het kortste stokje hadden getrokken, zij onder elkaar zouden loten om te bepalen wie het slachtoffer werd. Nu bleek dat dezelfde man voor de tweede keer het kortste stokje had getrokken.
      Toen Francis Shufus voor de derde keer moest trekken, aarzelde hij en wilde niet trekken, waarop Sandström voorstelde dat hij het voor hem zou doen. Dat deed hij en Sandström trok het kortste stokje. Shufus nam dit heel kalm op en toonde de grootst mogelijk berusting. Hij werd ongeveer twee uur met rust gelaten terwijl wij zo nu en dan op de doften gingen staan om te zien of er ergens een zeil te zien was of anderszins hulp in aantocht was. Shufus bereidde zich op zijn lot voor door in het Italiaans te praten en te bidden. Hij gaf ons geen afscheidbericht voor zijn vrienden, hoogstwaarschijnlijk omdat hij nauwelijks meer Engels kende dan “Yes” en “No.” Zijn houding was die van een man die een besluit heeft genomen. Omdat er geen hulp kwam en de honger en dorst ondraaglijk waren geworden, zagen we ons genoodzaakt Shufus op te offeren. Hij ging liggen, maar pas nadat August Muller had gezegd dat hij bereid was zijn plaats in te nemen en voor hem te sterven, Dat weigerde Shufus en ging op de bodem van de boot liggen om vastgebonden te worden. Iemand het lege soepblik gereed om het bloed in op te vangen waarna Muller, na te hebben gezegd dat er nu iemand voor de anderen moest sterven, de man de keel afsneed. Hij worstelde of schreeuwde niet.
      We dronken allen van het bloed. Muller sneed de lever en het hart uit het lichaam. Dat sneden we in kleine stukjes en aten het vermengd met bloed en zoutwater op. Tijdens Shufus’ laatste ogenblikken zat ik aan het roer. Het hoofd en de voeten werden weggegooid, de romp en de ledematen stopten we in een van de luchtkasten van onze reddingsboot die we hadden geopend. We vervolgden onze reis.
      Het moet ongeveer 2 uur ’s middags zijn geweest toen Shufus stierf. Ongeveer drie uur later zagen we een schip dat de boot opmerkte en onze kant op kwam. In uitgeputte toestand werden we aan boord geholpen. Het schip was de Java Packet onder kapitein C. Trappen met als thuishaven Amsterdam en van die haven onderweg naar Batavia. We werden goed behandeld en op 2 november arriveerde het schip op de rede van Batavia.


      ------------------------------------------------------------------------------------
      Noten:

      1) Hier verandert het verhaal en lijkt het alsof Archer niet langer zelf aan het woord is. Even verder – noot 2 - keert hij echter terug als alwetend verteller, dus ik heb daar niets aan veranderd. Wat hij daar aan proviand opsomt, moet alleen de proviand voor zijn eigen boot zijn geweest. “Bouilli” is gekookt vlees en dan speciaal rundvlees.

      2) Hier gaat Archer weer in de eerste persoon verder als degene die de verklaring aflegde. Dat een “pint” ruim een halve liter is, 0,56826 liter om precies te zijn, mag als bekend worden verondersteld, vandaar dat ik dat niet heb omgezet naar de bij ons gebruikelijke maat.

-----------------------------------------------------------------------Afbeelding

Tot zover het officiële rapport van de 2de stuurman van de EUXINE. Op 2 november 1874 arriveerde hij samen met de vier andere overlevenden veilig op de rede van Batavia aan boord van de Java Packet, een fregatschip van 680 ton dat in 1862 was gebouwd op de werf “De Boot” van F.F. Groen te Amsterdam. Ze voer voor rederij G.W. van Barneveld Kooy te Amsterdam, sinds 1870 onder commando van kapitein Carl August Trappen die lid was van het College Zeemanshoop te Amsterdam. Vlagnr. A 828.
Vooral omdat de vijf overlevenden van de Euxine in Batavia aan land kwamen, berichtten zowel de kranten in Nederland als die in Nederlands-Indië over de schipbreukelingen en hun gruwelijke ervaringen. In Nederland niet zo erg uitgebreid, want dat er een kolenschip door brand verloren was gegaan, was, zoals we in een vorige aflevering hebben kunnen vaststellen, niets bijzonders. En dat de schipbreukelingen door honger en dorst gedreven tot kannibalisme waren overgegaan, was ook niet uitzonderlijk. Zelf deden ze daar dan ook bepaald niet geheimzinnig over. Dat was nu eenmaal zeemansgebruik, de custom of the sea, een common law, gewoonterecht. Wel was het natuurlijk bijzonder tragisch dat ze zo kort nadat Francis Shufus was gedood, waren opgepikt, maar dat had niemand kunnen voorzien. Ze waren niet overhaast te werk gegaan en hadden ook nadat het lot Shufus had aangewezen nog enkele uren gewacht voordat hij ook daadwerkelijk werd gedood. Daarvoor en ook in die laatste uren, hadden ze steeds goed uitgekeken of er nergens een schip te zien was.

Met uitzondering van de 2de stuurman James Archer, bestaat er enige onduidelijkheid over de namen van de andere vier geredden. Dat waren vier matrozen en omdat velen in die tijd nauwelijks konden lezen of schrijven en de monsterrol met de hand geschreven werd, werden namen nog al eens verbasterd. Wat ik uit de verschillende verslagen heb kunnen distilleren zijn de volgende namen:
  • James Archer, 2de stuurman, 24 jaar oud, afkomstig uit Dundee
  • Matroos August Muller, 22 jaar, uit Cuxhaven, Duitsland
  • Matroos Alexander L. Vermeulen, 22 jaar, uit Oostende, België
  • Matroos Manus Schutt, 30 jaar, uit Rostock, Duitsland
  • Matroos Victor Sandström, 27 jaar, uit Finland, in die tijd onder Russisch bestuur.
In zijn verslag noemt Archer de naam van de bootsman Peter Jagar die, nadat de boot drie keer over de kop was gegaan, werd vermist. Dit zou Peter Jager geweest moeten zijn en mogelijk van Nederlandse nationaliteit, maar die wordt verder nergens speciaal genoemd. Over de naam van de man die werd gedood, bestaat helemaal verwarring. In zijn verklaring spreekt Archer van een Italiaanse jongen, Francis Shufus. Volgens opgave van de kapitein was het Francis Gioffous. Beide namen zijn verbasteringen van de Italiaanse namen Zuffo of Ciuffu. Op de in Engeland achtergebleven en nog altijd bestaande monsterrol staat een handtekening die met enige moeite ontcijferd kan worden als Franco Gioffey. Zoek het maar uit. In de verslagen en krantenberichten wordt hij steeds aangeduid als Francis Shufus en dus zal ook ik dat doen. Wel staat vast dat hij bepaald geen populair bemanningslid was en het is daarom niet uitgesloten dat dit de loterij heeft beïnvloed. Misschien is er ook helemaal niet geloot, wie zal het zeggen. Dat was destijds niet aan te tonen en nu al helemaal niet meer. Het maakt verder ook weinig uit. August Muller was degene die, terwijl de 2de stuurman Archer juist aandachtig over de achtersteven in het water tuurde, Francis de keel afsneed, waarna iedereen van zijn bloed dronk en zijn hart en lever in hapklare brokken gesneden en vermengd met bloed en zeewater consumeerde.

De vijf mannen werden aan boord van de Java Packet uitstekend verzorgd en in Batavia goed opgevangen. Een lang bericht in het Bataviaasch handelsblad van 3 november 1874, een dag na aankomst van de Java Packet op de rede van Batavia, besluit met…

---------------------------------------------------------------Afbeelding

De Britse consul te Batavia, William Fraser, die niet alleen Archer, maar ook de vier anderen had gehoord, stuurde de vijf mannen op 7 november met het s.s. Namoa naar Singapore, vergezeld van een brief en de verklaringen die hij had opgenomen. Wat er precies in die brief stond, is niet bekend, maar toen ze op 10 november in Singapore arriveerden en de zaak werd overgedragen aan de shipping master aldaar, een zekere Henry Ellis, een gepensioneerd marineofficier en een gezagvoerder met veel ervaring, schrok die behoorlijk. Natuurlijk wist ook hij maar al te goed dat dit soort dingen nu eenmaal gebeurde en had daarom normaal gesproken verder geen actie ondernomen, maar er moet iets in die verklaringen en de brief van de consul hebben gestaan dat hem deed weifelen. Hij besloot te rade te gaan bij de procureur-generaal van Singapore, Thomas Braddell, de man die de regering in Londen van juridisch advies moest dienen. Die bekeek de zaak en zette zijn bevindingen uiteen in een brief aan de Board of Trade in Londen die op 14 november op de post ging. Daarin schreef hij dat er geen noodzaak was voor een gerechtelijk onderzoek en dat de mannen die deze daad hadden gepleegd vrij waren om te monsteren op elk schip dat van hun diensten gebruik wenste te maken. En dus verbleven de mannen in het zeemanshuis in Singapore in afwachting van een schip.

Maar de procureur-generaal was niet de enige die de zaak bekeek en zijn mening hierover aan Londen gaf. De brief van de procureur-generaal bereikte de Board of Trade pas begin januari 1875, maar al eerder, op 12 december 1874, had de gouverneur van Singapore,Colonel Sir Andrew Clarke, het Colonial Office in Londen uitgebreid over de overlevenden van de Euxine ingelicht. Gezien de ontwikkelingen daarna moet dit per telegraaf zijn gebeurd. Dat kon, want sinds 1872 was Londen via Bombay telegrafisch met Singapore verbonden. De gouverneur had uiteraard ook kennis genomen van de bevindingen van de procureur-generaal, maar hij was het duidelijk niet met hem eens dat een gerechtelijk onderzoek niet aan de orde was, want op 20 november gaf hij opdracht om de mannen, in afwachting van nadere berichten uit Londen, onder politiebewaking te stellen. Het is zeer wel mogelijk dat dit besluit mede werd ingegeven door een ingezonden brief in de Singaporese Daily Times van de hand van ene Captain G.H. Harrington, een man met “veertig jaar ervaring in het zeemansleven”, zoals hij zelf schreef. Hij gaf een overzicht van de gebeurtenissen, “opgetekend uit de mond van de mannen zelf.” Hij toonde in die brief geen enkele sympathie of mededogen met de vijf schipbreukelingen, maar sprak van een “atrocious murder” – een afschuwelijke of wrede moord. Dat was heel iets anders dan de tot dan toe algemeen aanvaarde opvatting dat dit nu eenmaal gebeurde, dat het de “custom of the sea” was. Captain Harrington riep op tot actie om voor eens en voor altijd een einde te maken aan deze gruwelijke gewoonte. Na te hebben gemeld wat hij van de mannen zelf had gehoord, besloot hij zijn brief met…
    • Ik vertrouw erop dat in het belang van de mensheid en het vertrouwen in mijn collega-zeelieden, onverschillig van welke nationaliteit zij ook mogen zijn, stappen zullen worden ondernomen om deze menseneters voor het gerecht te brengen en dat vanuit Singapore het signaal moge uitgaan dat zeelieden onder geen enkele omstandigheid en hoe groot hun lijden ook moge zijn, gerechtigd zijn om een der hunnen op te offeren om zelf in leven te blijven.
      Uit eigen, ruim veertigjarige ervaring weet ik dat dergelijke verhalen gedurende lange, eentonige nachtwachten eindeloos worden doorverteld waarbij ze ongemerkt tot de conclusie komen dat het onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar is om een van de hunnen op te offeren … Hoe eerder zij over deze gedachte uit de droom worden geholpen, hoe beter het is.
Hij riep in voorkomende gevallen op tot gebed in plaats van kannibalisme. In dezelfde krant werd bovendien in een redactioneel commentaar opgeroepen tot een gerechtelijk onderzoek, omdat, zo betoogde de hoofdredacteur: zeelieden moesten weten of dergelijke offers wel of niet gewettigd waren. Ze hadden in deze kwestie behoefte aan juridisch advies.

------------------------------------------------------Afbeelding

De gouverneur was het in principe met hem eens, maar was tegen een rechtszaak in Singapore – een afgelegen gebiedsdeel, zoals hij het noemde – en was van mening dat een behandeling door een Britse rechtbank noodzakelijk was, vooral omdat van de vijf betrokkenen alleen de tweede stuurman Archer een Brit was en de man die de moord had dienen te voorkomen. Bovendien, zo voerde hij aan, waren er geen eerdere zaken waar een plaatselijke rechtbank op kon terugvallen, waardoor ze mogelijk niet zouden weten wat te zeggen.
In een codetelegram gaf het Colonial Office de gouverneur echter opdracht om plaatselijk een gerechtelijk onderzoek in te stellen en stuurde de desbetreffende documenten naar de Board of Trade. Men was van mening dat dit soort zaken behandeld moest worden op de plaats waar de verdachten waren aangehouden, in dit geval dus Singapore. Voor wat het Colonial Office betrof, was de zaak daarmee afgedaan.

Hoe dat vervolgens juridisch allemaal ging, voert me wat te ver en is voor velen mogelijk niet interessant. Wie daar meer van zou willen weten, kan het voor het grootste deel op het internet vinden, of anders in het boek van Brian Simpson dat ik bij mijn bronnen, onderaan dit stukkie, noem. Op 15 januari diende de zaak voor de politierechter van Singapore, een zekere Captain Douglas. Zijn taak was het verzamelen van de verklaringen van de getuigen à charge waarna hij een advies moest uitbrengen of de verdachten voor een rechtbank en een jury terecht zouden moeten staan.
Het werd, oneerbiedig uitgedrukt, nogal een zootje. Tegengestelde meningen en onwillige getuigen maakten het er allemaal niet eenvoudiger op. De Java Packet lag nog steeds in Batavia, maar alleen kapitein Trappen was bereid een verklaring af te leggen tegenover de Britse consul. Net als de overige bemanningsleden was hij echter niet bereid om vrijwillig naar Singapore te komen om daar als getuige à charge op te treden. Mogelijk zal hij, net als velen in die tijd, van mening zijn geweest dat Archer en de vier matrozen niets te verwijten viel.
De shipping master van Singapore, Captain Henry Ellis, de man die als eerste de rapporten van de Britse consul in Batavia onder ogen had gekregen en de zaak vervolgens aan de procureur-generaal had overgedragen, was die mening ook toegedaan. Hij was zelf schipbreukeling geweest en toen hem werd gevraagd of hij de mannen van de Euxine verantwoordelijk voor hun daden achtte, antwoordde hij: “Absoluut niet. Ik ben van mening dat ze niet in staat waren goed van kwaad te onderscheiden.” Toen hem werd gevraagd of hij op de hoogte was van eerdere gevallen waarbij schipbreukelingen hadden geloot wie er moest sterven, zei hij: “Jazeker. Zo’n twintig, vijfentwintig jaar geleden, kwam dit maar al te vaak voor. Ik heb nooit gehoord dat daar ooit iemand voor gestraft is.” Desgevraagd zei hij ook nog dat hij wel eens iemand had ontmoet die samen met anderen een man had opgegeten.

--------------------------------------------------------Afbeelding
--------------------------------------------------------Bark Cospatrick - The Graphic 9 Jan 1875

Al met al zat die politierechter daar in Singapore aardig met de zaak te kijken. Bovendien speelde in diezelfde tijd ook nog het tragische geval van het emigrantenschip Cospatrick, een bark van het type Blackwall frigate, die op 11 september 1874 met 433 passagiers en 44 bemanningsleden van Gravesend was vertrekken met bestemming Auckland, Nieuw-Zeeland. Onder die 433 passagiers waren 429 emigranten waarvan 125 vrouwen en 126 kinderen. Tijdens de reis overleden acht heel jonge kinderen en werd er eentje geboren, wat het aantal passagiers per saldo met zeven verminderde.
Aanvankelijk verliep de reis heel normaal, tot er op 17 november kort na middernacht brand uitbrak in het kabelgat. Hoe die precies was ontstaan, is nooit bekend geworden, maar het vermoeden bestaat dat een aantal passagiers met hulp van bemanningsleden bezig was geweest om bij het licht van olielampen en kaarsen uit de lading te stelen. Daar zaten veel bandbare stoffen bij zoals een grote partij lijnolie en maar liefst 5732 gallon, dat is dik 26.000 liter rum. Hoe het ook zij, het vuur greep snel om zich heen, er ontstond paniek en het schip moest overhaast worden verlaten. Ze bevonden zich op dat moment op ongeveer 400 mijl zuidwest van Kaap de Goede hoop, pakweg 2000 mijl bezuiden St. Helena.
Zoals in die tijd gebruikelijk waren en lang niet voldoende reddingmiddelen; er waren vijf boten voor in totaal niet meer dan 187 mensen en van die vijf boten konden er maar twee worden gestreken. Uiteindelijk kwamen er niet meer dan zestig mensen in die twee boten terecht, boten zonder proviand en zonder drinkwater. Wel had iemand het karkas van een schaap in een van de boten gegooid, maar dat werd wegens plaatsgebrek overboord gezet. Al met al natuurlijk een onvoorstelbare toestand en het valt dan ook niet te verwonderen dat er uiteindelijk niet meer dan vijf overlevenden waren. Die werden negen dagen later, op 27 november, opgepikt door de British Sceptre. Twee van de geredden overleden twee dagen nadat ze waren opgepikt, waarna er uiteindelijk op 6 december maar drie overlevenden op St. Helena aan land waren gebracht. Dat waren de tweede stuurman Henry McDonald, kwartiermeester Thomas Lewis en matroos Edward Cotter. Die wilden wel praten en maakten er geen geheim van dat ze noodgedwongen hun toevlucht hadden moeten nemen tot kannibalisme. Ze hadden het vlees van overledenen gegeten, zeiden ze, maar hoe die overleden waren, bleef wat vaag. Was er ook gemoord? Een en ander werd in de Britse pers breed uitgemeten en er was zelfs een journalist die het schip waarmee de drie mannen van St. Helena naar Londen werden gebracht, tegemoet reisde om hun verhalen exclusief te kunnen optekenen. Dat moet een van de eerste, zo niet het allereerste geval van chequeboekjournalistiek zijn geweest. Er werd door de rest van de Britse pers schande van gesproken, maar daar zal die journalist zich weinig van hebben aangetrokken.
Edward Cotter bleek de meest spraakzame te zijn en hij was degene die vertelde dat de grootste, de dikste en de gezondst uitziende er als eersten aan waren gegaan, wat doet vermoeden dat er geen sprake was geweest van een natuurlijke dood en dat er ook niet was geloot wie er moest sterven, maar dat ze de vetsten gewoon de hals hadden afgesneden. Zelf had Cotter maar twee keer meegegeten, vertelde hij, maar wel was hij er telkens als er iemand de hals werd afgesneden als de kippen bij geweest om bloed te drinken.
Van het drietal – tweede stuurman Henry McDonald, kwartiermeester Thomas Lewis en matroos Edward Cotter – leek Thomas Lewis deze toch wel traumatische ervaring nog het beste te hebben verwerkt. Hij ging weer naar zee, verloor door een ongeluk een van zijn benen en stierf in 1884 thuis, in zijn dorp. Tweede stuurman McDonald werd steeds somberder en op den duur zelfs agressief en stortte uiteindelijk geestelijk volledig in. Hij overleed krap tien jaar later in een psychiatrische inrichting in Dundee. Edward Cotter was nog geen 18 jaar toen het gebeurde. Hij trad, zoals dat in die tijd vaker met zulke mensen ging, een poosje op in een show als “De Verschrikkelijke Menseneter” of zoiets en verwierf daarmee zelfs grote bekendheid. Het succes moet hem te veel zijn geworden, want hij raakte zwaar aan de drank en ging volledig naar de bliksem. Dat belette hem niet om 84 jaar oud te worden; hij overleed in 1941.

Maar dit speelde dus allemaal in de tijd dat de zaak van de vijf mannen van de Euxine in Singapore werd behandeld en het spreekt vanzelf dat een en ander ook daar in de pers breed werd uitgemeten. Dit moet het voor de politierechter allemaal nog moeilijker hebben gemaakt. Op 11 februari 1875 werd de zaak voortgezet. Het Openbaar Ministerie had de Duitse matroos Manus Schutt intussen zover weten te krijgen dat hij bereid was om als kroongetuige op te treden en tegen de tweede stuurman Archer als de verantwoordelijke officier en matroos August Muller, de man die de Italiaan uiteindelijk de hals had afgesneden, te getuigen. Muller was ook een Duitser, maar hij had de Britse nationaliteit aangevraagd en was in afwachting van goedkeuring daarvan. Alexander Vermeulen en Victor Sandström hadden geweigerd om tegen Archer en Muller te getuigen, wat voor de politierechter voldoende was om ook hen te vervolgen op beschuldiging van moord. Als datum voor de zitting waarbij dat zou worden behandeld, werd 12 april vastgesteld.
Maar achter de schermen bleef het rommelen en was men het lang niet met elkaar eens. Als de Kroon niet met meer en vooral overtuigender bewijs zou komen, leek de kans op een veroordeling niet groot. De Britse consul in Batavia leek een geschikte getuige omdat hij de vijf mannen als eerste had gesproken en hun verklaringen had opgenomen. De gouverneur van Singapore vroeg hem om gedetailleerd uit te leggen hoe die verklaringen van de geredden tot stand waren gekomen en zelf naar Singapore te komen om als getuige op te treden.
De consul antwoordde met een brief waarin hij alle medewerking weigerde. Hij zei dat er wat hem betrof niets meer roe te voegen was aan de verklaringen die hij aan de shipping master had gestuurd, verklaringen die de mannen van de Euxine geheel vrijwillig en onder ede hadden afgelegd. Ze hadden zich tijdens hun verblijf te Batavia heel rustig gedragen en daarmee was de zaak wat hem betrof afgedaan. En omdat hij noch zijn staf verder ook maar iets toe te voegen had, leek het hem zinloos om naar Singapore te komen om daar als getuige op te treden.
Intussen waren de oorspronkelijke verklaringen dan toch eindelijk bij de Board of Trade in Londen aangekomen, maar ook daar zagen ze niets in een strafrechtelijke vervolging. De man die ze had bekeken en zijn oordeel moest geven, zei dat ze het spul eigenlijk door moesten sturen naar Binnenlandse Zaken, maar dat ook daar niets ondernomen zou worden. Hij was van mening dat de mannen niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor hun daden en dat er niets te winnen viel bij een vervolging en mogelijke straffen. Dat de mannen met deze ervaring verder moesten leven, leek hem op zich voldoende straf.
Dat was ook de mening van anderen in Londen die over dit soort zaken iets te zeggen hadden. Niemand leek gebaat bij een vervolging. De details waren te afschuwelijk en als die bij het publiek bekend werden, zou dit alleen maar een hoop onrust teweegbrengen. Bij de Board of Trade wisten ze op dat moment niet dat er in Singapore al voorbereidingen werden getroffen voor een strafrechtelijke vervolging en een klerk schreef simpelweg achter de naam van de Italiaanse jongen Francis Shufus, om wie dit allemaal ging: “Door de bemanning gedood voor voedsel.”
Nogmaals: al met al was het een zootje. De verdachten zaten in Singapore terwijl de bewijzen van hun daden in Batavia en Londen waren. Uiteindelijk zagen de autoriteiten in Singapore zich genoodzaakt om de hele zaak maar liever te vergeten en spraken een nolle prosequi uit, wat een mooi Latijns equivalent is voor: “We zien er verder maar van af want dit wordt niks.” Dit besluit werd op 1 mei naar het Colonial Office in Londen gestuurd, klaarblijkelijk niet telegrafisch maar per post, want daar kwam het pas op 7 juni aan.
Dat viel daar dan weer niet zo lekker, hoewel ze ook niet goed wisten hoe het nu verder moest. Als deze mannen in Engeland terecht zouden staan, zou de verdediging geen spaan heel laten van het bewijsmateriaal, want dat was het in feite niet of nauwelijks. De verklaringen die de mannen hadden afgelegd konden niet als "bekentenissen" worden beschouwd omdat ze onder ede en uit eigen vrije wil waren afgelegd, op een moment dat er nog geen sprake was van een strafrechtelijke vervolging en ze daar dus ook niet voor waren gewaarschuwd. En de matroos Manus Schutt was dan wel omgeturnd tot kroongetuige, hij was tevens medeplichtig waardoor zijn verklaring alléén niet rechtsgeldig was, maar door minstens één andere getuige moest worden ondersteund en daar was niemand toe bereid. Nog afgezien van het feit dat de verdediging vrijwel zeker noodzaak zou pleiten, zou een Britse jury de mannen op deze gronden en met dit zwakke bewijsmateriaal nimmer voor moord veroordelen, maar hoogstens voor "onwillige manslag". De kans dat ze dat ze zouden worden vrijgesproken was echter nog veel groter en dat zou, zo was men van mening, hoogst ongewenst zijn. Dat zou bij zeevarenden de indruk kunnen wekken dat het wettelijk toegestaan was om collega's op te eten. Het zou, zo drukte iemand het uit, "de levensverwachting van scheepsjongens aanzienlijk verminderen."

Door de grote afstand en de trage uitwisseling van berichten, praatten en werkten Londen en Singapore aardig langs elkaar heen. Mochten ze in Londen de zaak dan maar liever in de doofpot hebben gefrommeld, de procureur-generaal van Singapore was nog steeds van mening dat er een gerechtelijke uitspraak moest komen, maar dan niet in Singapore, maar door een Brits gerechtshof. En dus wilde hij de vijf mannen met het marineschip H.M.S. Adventure naar Engeland sturen. Niet als passagiers, maar als arrestanten, dus aan boord ingesloten. Hij was zich ervan bewust dat dit onwettig was omdat de mannen nog altijd niet officieel in staat van beschuldiging waren gesteld, maar hij redeneerde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat ze in Engeland een aanklacht zouden indienen wegens onrechtmatige opsluiting en zelfs als ze dat deden, zou geen enkele Engelse jury ze een schadevergoeding toekennen.

------------------------------------------------------------------Afbeelding
----------------------------------------------------------------------------------s.s. NESTOR (1868) - Alfred Holt & Co. Liverpool

Het bericht dat het de bedoeling was om de mannen naar Engeland te sturen, bereikte het Colonial Office in Londen op 7 juni. Daar was men van mening dat het onwettig was om ze naar Engeland te sturen en na dat nog eens van alle kanten te hebben bekeken en overlegd, stuurden ze een week later, op 14 juni, een telegram naar Singapore waarin de autoriteiten aldaar werd opgedragen de mannen niet naar huis te sturen. Daarnaast stuurde het Colonial Office een brief naar de Board of Trade waarin werd voorgesteld de mannen gewoon in Singapore te laten. Groot was hun verrassing toen er op 16 juni een telegram uit Singapore kwam waarin werd gemeld dat de mannen van de EUXINE al bijna een maand op zee zaten, op weg naar Engeland. Niet met een oorlogsschip, maar met het s.s. NESTOR, een passgiers- en vrachtschip van Andrew Holt dat al op 22 mei van Singapore was vertrokken.
Hierna gaf iedereen de ander de schuld van dit geklungel, maar nadat de Nestor op 9 juli in Londen was aangekomen, waren ze het er nog steeds niet over eens wat er nu verder moest gebeuren. De beschuldiging van moord was nog altijd niet ingetrokken en dus werden de mannen vooralsnog vastgehouden. Pas op 13 juli kwam men tot de conclusie dat een verdere vervolging niet raadzaam was, maar toch duurde het nog tot 22 juli voordat de mannen van de Euxine eindelijk werden vrijgelaten. De Britse autoriteiten konden alleen maar hopen dat ze geen eis tot schadevergoeding zouden instellen wegens wederrechtelijke gevangenhouding en dat hebben ze klaarblijkelijk ook nooit gedaan. Wonder boven wonder kreeg de pers ook geen lucht van het verhaal en zodoende liep het voor de autoriteiten met een sisser af. Wel wrden drie van de vier niet-Britse bemanningsleden onder zachte dwang overgehaald een stuk te tekenen waarin ze de de eigenaar van de Euxine Sir Edward Bates en ook de scheepsofficieren vrijwaarden van alle verdere wettelijke aansprakelijkheid.

Maar al met al hadden de Britse autoriteiten, het Openbaar Ministerie, het Colonial Office en de Board of Trade natuurlijk een enorme zeperd gehaald en zo voelden ze dat ook. Er waren mensen, vooral rechters, die op wraak zonnen, die koste wat kost een eind wilden maken aan de Custom of the Sea. Het zou echter nog tien jaar duren voordat zich een nieuwe kans aandiende en dat was in 1884, toen kapitein Thomas Dudley en stuurman Edwin Stephens van het jacht Mignonette, werden gearresteerd op verdenking van moord op de 17-jarige scheepsjongen Richard Parker.
Daarmee zijn we dan bijna full circle gekomen, terug op het punt waar ik dit verhaal begon. Voor deze aflevering rest mij alleen nog te vertellen dat wat de vijf mannen van de Euxine betreft alleen bekend is hoe het de 2de stuurman James Archer verder verging. De vier anderen zijn in de vergetelheid geraakt. Archers 2nd Mate’s ticket was op de Euxine verloren gegaan, maar hij kreeg een mooi, nieuw diploma. In september 1876 haalde hij in Dundee zijn 1st mate’s ticket en in 1878 zijn master’s certificate. Zijn eerste commando was in 1879, op de Lotus en zijn laatste schip was de Matin. Archer ging in 1911 met pensioen. Hij moet de zaak van Dudley en Stephens destijds op de voet hebben gevolgd, maar voelde zich duidelijk nhiet geroepen om zich ermee te bemoeien. Wel meldde een in Plymouth verschijnend weekblad dat een oud-politierechter uit Singapore, een zekere Captain Douglas, Tom Dudley in de gevangenis had bezocht, maar wat daarbij besproken is, vermeldt de geschiedenis niet.
Wat de betrokkenheid van Samuel Plimsoll bij dit alles was, komt mogelijk in een volgende aflevering nog aan de orde. Mogelijk; dat staat zeker nog niet vast. Misschien wordt het me ook te veel en bewaar ik dat voor een apart topic. Er is over Plimsoll immers zoveel te vertellen en dat vergt opnieuw nogal wat research. Misschien sluit ik liever af met in aflevering 10 écht full circle te komen, terug naar dat onzinverhaal van D.W. Buffa waar ik mee begon. Een draak van een boek waar, zoals nu al zo vaak opgemerkt, echt geen hout van klopt, maar dat desondanks toch interessant is in dit hele verhaal.

------------------------------------------------------------------------------------Afbeelding

--------------------------------------------------------------
©2015 Theo Horsten
Bronnen voor deze aflevering o.a.:
Edward Leslie - Desperate Journeys, Abandoned Souls - Macmillan London 1989 - ISBN 0 333 49963 8
A.W. Brian Simpson – Cannibalism and the Common Law – King Penguins 1986 – ISBN 0-14-008381-2

Wie meer wil lezen over de ramp met het emigrantenschip Cospatrick raad ik het boek van Charles R. Clark aan – Women and Children Last - The Burning of the Emigrant Ship Cospatrick.
Otago University Press, Oxford, New Zealand 2006 – ISBN 1 877372 14 5


Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 08 feb 2015 19:23
door jdbvos
Ze kunnen er zó een film van maken Theo ! Het draaiboek ligt k&k bij jou op de plank !

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 10 feb 2015 04:52
door Harry G. Hogeboom
Een draak van een boek waar, zoals nu al zo vaak opgemerkt, echt geen hout van klopt
Maar waarschijnlijk verkoopt als " a house on fire" :lol:

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 10 feb 2015 08:42
door Theo Horsten (R.I.P.)
Nee, verkopen doet het ook niet. :-D
Het werd aanvankelijk ook alleen maar in Australië uitgegeven, wat toch merkwaardig is voor een, toen ook al bekende, Amerikaanse schrijver. Zijn Amerikaanse uitgever zag het duidelijk niet zitten. Daarna volgde Duitsland met de vertaling die ik in de eerste aflevering noemde. Mijn vertaling bleef bij UInieboek aanvankelijk op de plank liggen. Pas na een jaar besloten ze het toch maar uit te geven. De oplage zal vast niet groter dan 4000 zijn geweest, misschien zelfs maar 2000, maar hoe het verkocht is, weet ik werkelijk niet. Ik zie geen verkoopcijfers van mijn vertalingen, maar wel hoeveel keer het door de bibliotheken is uitgeleend. Dat bepaalt de uitleenvergoeding die schrijvers en vertalers krijgen en zodoende krijg ik daar twee keer per jaar een specificatie van. Hoe vaak het wordt uitgeleend is tevens een indicatie voor de verkoop.
De zaak van de Evangeline werd vorig jaar 114 keer uitgeleend en dat is heel weinig. Ter vergelijking: mijn laatste vertaling van Clive Cussler, De stille zee, werd 4759 keer uitgeleend. Kijk, daar moeten oude, op het Griekse platteland gestrande, gepensioneerde potjesschippers het van hebben voor hun dagelijkse tsipouro. :?

Ik ben het nu voor aflevering 10 opnieuw aan het (snel)lezen, dat wil zeggen: mijn vertaling. Ik lees mijn vertalingen na uitgave zelden of nooit. Ik zoek alleen de passages en woorden op die ik in mijn aantekeningen voor de redactie en persklaarmaker had genoemd, om te zien hoe die uiteindelijk zijn opgenomen. Ik moet zeggen: het leest lekker weg, dus wie van toeten noch blazen weet en daardoor gewoon over de onzin heen leest, zal het best kunnen waarderen. Het gegeven is namelijk best interessant en past helemaal in waar ik mijn lange topic "Kennis van zaken" toch al mee had willen besluiten. Daar kom ik dus volgende week of zo uitgebreid op terug. Het zou wel leuk zijn als een aantal van onze geachte leden het intussen eens even uit de bibliotheek haalden en lazen. Dat is niet alleen leuk, maar bovendien krijg ik voor elke uitlening toch mooi weer achtenhalve cent. :|
De Slegte in Antwerpen en Hasselt hebben elk nog een exemplaar op Boekwinkeltjes staan, voor respectievelijk 10.50 en 8 euro. Dat zou ik er niet voor willen betalen.

----------------------------------------------------------------------------Afbeelding

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 10 feb 2015 16:17
door Harry G. Hogeboom
Dat zou ik er niet voor willen betalen.
Vroegaah had ik een baas die placht tezeggen:
" Haal je eigen nooit door de shit Hogeboom, DAT doen anderen maar wat graag voor je" :oops:

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 25 feb 2015 08:44
door Theo Horsten (R.I.P.)
---------------------------------------------------------------------------------------Kennis van zaken (10)

---------------------------------------------------------------------------------------Afbeelding

-----------------------------------------------------------------------------------------Laatste aflevering

Afbeeldinga ruim drie maanden zijn we terug op het punt van uitgang: bij het boek hierboven dat ik eerder, helemaal aan het begin van deze reeks, een “draak” noemde. De zaak van de Evangeline van de Amerikaanse schrijver D.W. Buffa. Nu ik het na zeven jaar heb herlezen en voor het eerst mijn eigen vertaling ook eens echt góéd heb gelezen, moet ik die mening deels herzien. Dat komt omdat het er bij het vormen van een oordeel over dit boek maar helemaal aan ligt hoe je het beschouwt. Zie je het als een boek over de zee, over zeiljachten en scheepsrampen, of beschouw je het als een legal thriller, een rechtbankroman? Bovendien ligt het er, als je dit boek zou moeten recenseren, ook nog eens helemaal aan wie en wat je zelf bent en over hoeveel kennis van zaken je beschikt. Ben je iemand die veel van de zee en van schepen weet of daar toch op zijn minst een redelijke kennis van bezit, óf ben je puur een boekenmens en misschien wel een advocaat, een strafpleiter die alles weet van rechtszaken en rechtbankprocedures? Dat zal bij de beoordeling van een boek als dit een enorm verschil maken.
Ik ben een boekenmens en ik hou van legal thrillers. Ik vertaalde eerder twee boeken van deze schrijver D.W. Buffa en nog een aantal boeken van andere schrijvers die zich voor een groot deel in rechtszalen en op advocatenkantoren afspeelden en dus ben ik aardig vertrouwd met al die procedures en juridische termen, speciaal de Amerikaanse. Daarnaast beschik ik over een redelijke kennis van zaken als het over de zee en over schepen en scheepsrampen gaat en dus hink ik bij de beoordeling van dit boek op twee gedachten. Als maritieme roman, blijft het een draak; als legal thriller is het eigenlijk erg goed. Had Buffa hetzelfde thema in een andere setting gebruikt, dan zou het een uitstekend boek zijn geworden. Maar Buffa wist, toen hij dit boek schreef, duidelijk weinig of niets van schepen en de zee en nam klaarblijkelijk ook niet de moeite om zijn idee voor dat boek en later zijn eerste versie van het manuscript voor te leggen aan mensen die daar wél verstand van hadden. Had hij dat wel gedaan, dan zou hem zijn verteld dat dit zo niet kon. Mochten er leden van ons forum, zijn die besluiten om het boek uit de bibliotheek te halen – wat ik zeker zou willen aanraden, maar kopen raad ik af – zet je dan over de ergernis die je vooral in het begin van het boek zult voelen heen. Haak niet af, maar lees door en richt je helemaal op de rechtszaak. Want die is interessant en daar heeft Buffa verstand van. Dat is een gegeven dat ik aan het eind van deze serie toch al aan de orde had willen stellen, dus zo past een en ander als afsluiting mooi in elkaar.
Waar gaat het over?

Het gaat over een hypermodern, uiterst geavanceerd superzeiljacht, de Evangeline, dat tijdens zijn allereerste reis rond Afrika in een zware storm terechtkomt. De lasnaden van de aluminium romp begeven het en het schip zinkt binnen enkele minuten. Aan boord waren naast de bemanning van acht koppen ook negentien passagiers, allemaal vrienden van de eigenaar van het jacht en allemaal mensen die ofwel erg rijk of erg beroemd waren en vaak ook beide. Van die zevenentwintig mensen aan boord komen er veertien in een reddingsboot terecht, waaronder de schipper van het jacht, een zekere Vincent Marlowe en nog twee bemanningsleden. Marlowe is een zeer ervaren zeeman. Wat de functie van het andere bemanningslid was, blijft nogal vaag, maar hij komt over als een wat louche figuur, maar wel een man met ervaring. Verder is er ook een jongen die Marlowe vlak voor vertrek als scheepsjongen had aangenomen, in de boot terechtgekomen. Veertig dagen later wordt de reddingsboot op ongeveer 1000 mijl beoosten Rio de Janeiro opgemerkt door een Brits vrachtschip dat onderweg is van Punta Arenas naar Bordeaux. De kapitein van dat schip treedt later, tijdens de rechtszaak op als getuige en beschrijft op vragen van de Openbaar Aanklager wat hij aantrof:
    • 'Halfdood waren ze; een paar waren buiten zinnen van honger en dorst. Ze waren bijna niet meer menselijk, zoals ze eruitzagen,’ voegde hij er met een rilling aan toe. 'Ik hoop bij god dat ik zoiets niet nog eens hoef te mee te maken.'
      'Ja, ik weet zeker dat ze allemaal in een ellendige toestand verkeerden. Maar vertelt u ons eens, als u zo goed wilt zijn, kapitein Balfour: hoeveel overlevenden waren er precies? Hoeveel mensen hebt u uit zee opgepikt?'
      'Zes. Er waren nog zes in leven.'
      Roberts trok zijn wenkbrauwen op. 'Zes nog in leven. Bedoelt u dat u ook nog mensen hebt gevonden die niét meer in leven waren?’
      Roberts zweeg afwachtend.
      Balfour hulde zich in stilzwijgen en keek Roberts aan met een blik die bijna een waarschuwing leek.
      'Hoeveel?' vroeg Roberts met kalme vasthoudendheid.
      'Eén.'
      Weer wachtte Roberts af en opnieuw kwam er geen andere respons dan dit antwoord van één woord.
      'Kapitein Balfour, ik begrijp dat u hier met een zekere tegenzin bent en dat u zo uw eigen ideeën hebt over wat er is gebeurd, maar u bent hier om ons te vertellen wat u weet. Het enige wat we hier trachten te doen is de waarheid achterhalen.'
      Balfour hief zijn kin op en keek Roberts strak aan. 'De waarheid? De zee heeft zijn eigen waarheid. Die kunt u van hieruit niet beoordelen. Hij daar, Marlowe,’ zei hij, met een knikje dat van een zeker respect getuigde in de richting van de tafel van de verdediging, waar de verdachte naast William Darnell zat, 'hij weet dat en ik ook.'
      Roberts deed geen poging om dat te bestrijden. Hij liet Balfours woorden doorklinken in de stilte van de rechtszaal en begon toen opnieuw. 'Zou u zo goed willen zijn om de jury te vertellen in welke toestand het dode lichaam verkeerde dat u aantrof?'
      'Toestand? Dat was helemaal geen toestand meer.'
      'Wat er van het lichaam over was?' vroeg Roberts, die zijn geduld begon te verliezen. 'Had het een hoofd?'
      'Nee, meneer, het had géén hoofd. Ook geen handen en ook geen voeten.'
      Roberts klemde zijn handen om de balustrade van de jurytribune. Hij keek Balfour met een priemende blik aan.
      'De handen, de voeten, het hoofd - waren die allemaal afgehakt?'
      'Ja, meneer, zo zag het er wel uit.'
      'Wat was er nog over van de romp? En hoe was de toestand daarvan?'
      'Pardon?'
      Roberts klemde zijn kaken op elkaar. De manier waarop hij zijn ogen half dichtkneep hield een waarschuwing op zich in. 'U staat onder ede, meneer Balfour. Beantwoordt u de vraag.'
      Balfour keek hem lelijk aan, maar gaf toen toe. Hij knikte langzaam alsof hij zich erbij had neergelegd dat hij een rol moest spelen in een spel dat hij verfoeide. 'De romp was van het borstbeen tot aan de navel opengesneden en de ingewanden eruit gehaald.'
Het moge duidelijk zijn: ook dit boek gaat, net als alle andere boeken en beschreven gebeurtenissen die in de negen voorgaande afleveringen de revue zijn gepasseerd, over mensen in een reddingsboot die noodgedwongen overgaan tot kannibalisme. Toch is dit boek anders. De in de vorige afleveringen besproken gevallen speelden zich allemaal af in een ver verleden, terwijl Buffa het naar het heden heeft verplaatst, naar de moderne tijd. Daar had ook ik, ter afsluiting van deze reeks, heen willen gaan, waarbij ik een aantal vragen ter discussie had willen voorleggen, dus dat doe ik bij deze.

------------------------------------------------------------Afbeelding
------------------------------------------------------------LASH-schip München wordt getroffen door een monstergolf. (1978) - Afbeelding: BBC

De communicatiemiddelen en de SAR-mogelijkheden en –middelen zijn vooral in de afgelopen twintig jaar dermate verbeterd, dat het niet meer zo snel zal voorkomen dat mensen na het vergaan van een schip dagen- of wekenlang in een reddingsboot of opblaasbaar vlot moeten doorbrengen, wachtend op redding die misschien nooit zal komen. Maar zeg nooit nooit. Het kán nog steeds. Er verdwijnen nog altijd schepen, spoorloos, zonder noodsein. De München van de afbeelding hierboven, zond wel een noodsein uit, maar zeer zwak. Hoe dat kwam, is nooit opgehelderd. De München had al wel een EPIRB aan boord, een van de eerste, misschien wel de allereerste, dat weet ik niet, een DEBEG 7520. Die signalen werden wel gehoord, maar bleken niet of nauwelijks te peilen, met als gevolg dat het drie dagen duurde voordat hij werd gevonden. Maar dit alles terzijde. Er verdwijnen schepen. De München zat op een drukbevaren route, maar in diezelfde tijd verdween ook de Derbyshire spoorloos en dat was in de Pacific. Door de eerdergenoemde verbeterde communicatiemiddelen, betere EPIRB’s en de invoering van het GMDSS-systeem, wordt de kans op werkelijk spoorloos verdwijnen steeds kleiner, maar het kán wel. En als het geen schip is, dan is het wel een vliegtuig. Wat nu als Malaysia Airlines-vlucht 370 op een heel andere plaats dan die waar tot nu toe is gezocht op zee is geland en er is een vlot met overlevenden vrijgekomen? Misschien een uiterst kleine, vrijwel verwaarloosbare kans, maar het kán wel. Truth is stranger then fiction is nog altijd een gegeven. Na ruim drie maanden lezen en schrijven over dit onderwerp, kwamen de volgende vragen bij me op…
  • Stel nu eens dat een dergelijk geval zich in deze tijd zou voordoen. Hoe zou daar dan op worden gereageerd?
  • Als mensen, door honger en dorst gedreven, overgaan tot kannibalisme, hoe zouden we daar dan op reageren? Met begrip, met afschuw of met beide?
  • Het eten van het vlees van overledenen is niet strafbaar, maar wat nu als er ook gedood zou zijn om in leven te blijven, moeten de mensen die dat hebben gedaan dan strafrechtelijk worden vervolgd? Ook als dit doden met instemming van iedereen gebeurde en door het lot werd bepaald?
Je kunt je nauwelijks of misschien wel helemaal niet voorstellen dat zoiets gebeurt, maar het gebeurde vroeger en wij zijn niet beter of slechter dan de mensen uit die tijd en dus kan het weer gebeuren. Bij de vliegramp in de Andes van 1972 weigerde een aantal mensen aanvankelijk om het vlees van de overledenen te eten, maar uiteindelijk zwichtten ook zij, niemand uitgezonderd.
Het roept interessante vragen op die Buffa in zijn boek ook aan de orde stelt. Ik kan merken dat hij vrijwel alles moet hebben gelezen wat hier in de voorgaande negen aflevering allemaal aan gevallen langs is gekomen. Hij heeft daar rijkelijk uit geput en daar is niets op tegen. Wij begonnen hier met Dudley en Stephens van de Mignonette die de scheepsjongen doodden om te overleven. In Duffa's boek is het eveneens de veertienjarige scheepsjongen die als eerste wordt gedood. In aflevering 5 kwamen we de Frances Mary tegen het schip dat op de Noord-Atlantic door slecht weer volledig wrak werd geslagen, maar op haar lading hout bleef drijven. Daar zagen we mejuffrouw Ann Saunders die er als de kippen bij was om het bloed van haar verloofde te drinken. Zo komen we bij Buffa een man tegen die het bloed van zijn vrouw drinkt en haar vlees eet. Zij was een beroemd filmster en hij had helemaal niet met dat rotjacht mee willen gaan, maar ja, zij wilde nu eenmaal altijd haar zin hebben en moest zo nodig rond Afrika zeilen. Nou, dat had ze dus geweten. Hij leefde nog, maar zij was dood. Door het lot aangewezen gedood en opgevreten. Had ze nou dan haar zin? Als lezer krijg je de indruk dat hij er niet bepaald rouwig om is dat hij haar kwijt is. Hij neemt het haar wel bijzonder kwalijk dat door die ongein, door het feit dat zij zo nodig haar zin weer eens door moest drijven en met die rotboot mee moest, hij zich met goed fatsoen nergens meer kan vertonen. Vroeger was hij alleen maar "de man van de beroemde filmster", maar nu is hij bovendien de man die zijn eigen vrouw opvrat. :shock:

Maar al met al moet ik - en ik zei het al eerder - bij dit boek toch terugkomen op mijn eerdere oordeel dat het een "draak" is. Ik lees de rechtszaak nu beter dan toen ik het boek vertaalde en ik vind het verdomd goed. Daar worden interessante vragen opgeworpen. En ik weet het: eigen roem stinkt verschrikkelijk, maar ik vind dat ik het verdomd goed heb vertaald! :-D
En dat terwijl ik het destijds gewoon een rotboek vond, wat het werk gewoonlijk niet ten goede komt, maar ik heb duidelijk voldoende professionaliteit weten te behouden om er een prima vertaling van te maken. Haal het eens uit de bibliotheek, lees het, vergeet de blunders en de onzin aan het begin, vergeet de bevroren voeten in een gebied waar de temperatuur nooit beneden de 20 graden Celcius komt en concentreer je helemaal op het gegeven zelf: veertien mensen in een boot zonder uitzicht op redding. Dan toch redding en de rechtszaak die erop volgt, de kapitein die, net als Dudley en Stephens en de overlevenden van de Euxine, terecht moet staan op beschuldiging van moord. Laat daarna eens horen wat je ervan vond. Op Boekwinkeltjes staan nog twee Nederlandse exemplaren, op Abebooks meerdere in het Engels en ook de Duitse vertaling.

Ik ga afsluiten; er wachten nieuwe dingen. Nog wel een aantal opmerkingen die misschien tot nadenken kunnen stemmen.
Veertien mensen in een boot, drie bemanningsleden en elf passagiers, met weinig kans op redding. Is iedereen dan gelijk? Wat de verdeling van water en voedsel betreft natuurlijk wel, zou ik zo denken. Maar voor het overige? Als er nog mensen in het water liggen en de boot is overvol, moeten bemanningsleden dan plaatsmaken voor passagiers? En als er dan uiteindelijk geloot moet worden wie er moet sterven om de anderen kans op overleven te geven, moet dan ook de man die de leiding heeft meeloten? De enige die vertrouwd is met die boot, met de zee, met de wind en de stromingen, kortom de man van wie het mogelijk afhangt of je gered wordt of niet? Moet er verschil worden gemaakt tussen mannen en vrouwen? En als er een zwangere vrouw tussen zit?
In de boot van Buffa zit een wereldberoemd violist, een oudere man met een slecht hart, maar een genie als het om vioolspelen gaat. Die strompelt aan dek als het schip vergaat, zijn viool in de armen geklemd. Dat is niet zo verwonderlijk, want die viool is zijn leven. Hij krijgt op dat moment een lichte hartaanval en zou het nooit hebben gered, maar de kapitein, Vincent Marlowe – en waarom Buffa besloot deze naam van Conrad te gebruiken, begrijp ik niet zo goed, maar Vincent Marlowe dus – draagt hem persoonlijk naar de reddingsboot. Als het later op loten aankomt, besluit Marlowe dat deze violist, Hugo Offenbach, van loting is uitgesloten. Tijdens de rechtszaak spreekt de aanklager hem over deze beslissing aan...
    • 'U doodde een veertienjarige jongen. U liet zijn leven van het lot afhangen, maar u wilde niet dat Hugo Offenbach hetzelfde risico zou lopen. Hoe kan dat een kwestie van noodzaak zijn geweest, meneer Marlowe? Hoe kon het zijn dat u daar geen keuze in had... Wel, meneer Marlowe, wat is daarop uw antwoord? Waarom werd Hugo Offenbach niet aan hetzelfde risico blootgesteld als de rest?'
      'Omdat hij beter was dan de rest van ons! Omdat hij een gave heeft die alleen van God gegeven kan zijn!'
      'Maar u wilde God niet laten beslissen!' riep Roberts terug. 'Beter dan de rest van u? Wilt u zeggen dat hij meer recht had om te leven?'
      'Meer recht om te leven? Ja, geen twijfel aan. Kijk eens wat hij voor anderen kan doen, wat hij voor de wereld betekent. Als u moest kiezen, meneer Roberts - als u moest kiezen tussen hem en mij... als iemand van u,' zei hij en draaide zijn schouders zodat hij de jury recht aan kon kijken, 'tussen ons moest kiezen, als u moest kiezen of ik degene was die moest sterven of meneer Offenbach, waarom zou iemand mij dan kiezen? Het is allemaal goed en wel om te zeggen dat we allebei moeten blijven leven en dat we in Gods aanschijn allemaal gelijk zijn, maar laat dat maar aan God en de eeuwigheid over. Iemand moet sterven - niet morgen, niet een keer, maar nu! Natuurlijk zou u voor zijn leven kiezen. Het zou immoreel zijn als u het niet deed.'
      'Dat is geen antwoord op mijn vraag. U zei dat u wist dat er geen kans op redding was,’ hield Roberts met harde, schrille stem vol. 'Er zou uiteindelijk niemand overleven, dus waarom moest hij dan zijn kans niet wagen, net als alle anderen? Wat was de noodzaak, meneer Marlowe? Wat was de noodzaak? Dat is wat ik - wat we allemaal - proberen te begrijpen.'
      'Het is zoals die mevrouw zei - mevrouw Wilcox. Hij gaf ons een reden om te blijven leven. Door zijn muziek. Begrijpt u dat dan niet? We zaten op elkaar gepakt in die boot en leefden van elkaars vlees en bloed. Afgezien van de hoop en die muziek, zijn muziek, de muziek die hij maakte, hadden we niets menselijks meer. We leefden in ons eigen vuil, ziek en stervende, sommigen hallucinerend - en ondanks dat alles wisten we telkens als hij speelde dat we toch nog mensen waren en dat we het misschien nog een dag zouden redden. De anderen - zij die stierven - hielden ons lichamelijk in leven, maar hij was degene die ons de wil om te leven gaf, hij was degene die ons het gevoel gaf dat we zo lang mogelijk door moesten gaan met wat we deden omdat het de moeite waard was.'
Marlowes verdediging is, net als bij Dudley en Stephens, noodzaak. Het Nederlandse recht erkent dat niet, het Amerikaanse recht wel en ook in landen waar het gewoonterecht nog geldt, erkent men het in bepaalde gevallen. Wij kennen het alleen als het om noodweer gaat, zelfverdediging. Dan kan er sprake zijn van "onmiddellijke noodzaak". Maar nimmer als een excuus - verklaring, verdediging - voor het opzettelijk doden van een medemens. Het interessante bij het geval zoals Buffa dat ten tonele voert, is het feit dat de beklaagde, kapitein Vincent Marlowe, helemaal niet vrijgesproken wil worden. Integendeel: hij wil veroordeeld worden. Hij wil boeten voor wat hij heeft gedaan, zelfs als dat de doodstraf betekent. Maar intussen houdt hij wel vol dat hij niet anders kón doen dan wat hij heeft gedaan: mensen doden zodat anderen wat langer konden leven. Dat maakt het tot een interessante zaak. De openbaar aanklager en de verdediger staan voor een welhaast onmogelijke taak. Een beklaagde die veroordeeld wil worden, maar die tevens zegt:

--------------------------------------------"Er was niets verkeerds met wat we deden. Het was verkeerd dat we zijn blijven leven."

Dat was het. Hiermee sluit ik het topic Kennis van zaken af. Dat was anders dan mijn voorgaande lange stukken, ik weet het. Misschien was het ook minder interessant. In dat geval was het een nóg langere egotrip dan de voorgaande longreads, want zelf vond ik het een interessant onderwerp. Net als de vraag hoe ver je zelf zou gaan om je leven te redden of alleen nog maar wat te rekken. Zei ik het al? Wij zijn niet beter of slechter dan die mensen van toen. Wij zouden vast net zo ver willen gaan en ook het bloed van onze collega's drinken en hun hart en lever in hapklare brokken snijden, daar twijfel ik geen moment aan.


---------------------------------------------------------------------------------------- Afbeelding Afbeelding Afbeelding
    • --------------------------------------------------------------
      ©2015 Theo Horsten

      D.W. Buffa - Evangeline
      Paperback: 268 pages
      Publisher: CreateSpace Independent Publishing Platform (July 28, 2010)
      Language: English
      ISBN-10: 1452826099

      D.W. Buffa - De zaak van de Evangeline
      Paperback: 311 pagina's
      Taal: Nederlands
      Van Holkema & Warendorf
      ISBN10 9026985797

      Ook verkrijgbaar in een Duitse vertaling.
      Mare Buchverlag 2005
      ISBN 3-936384-39-8

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 25 feb 2015 10:41
door jdbvos
Mooi stukje, Theo. En mooi dat je je visie hebt gewijzigd. Ook dat vergt een ander perspectief te durven inzien, waardoor je alsnog 'het licht ziet'..... Ook dat kan niet iedereen
En die 'eigenroem' valt ook best mee....wij allemaal hebben dingen waar we méér, of minder, trots op zijn.
Creatievelingen laten meestal iets na, waardoor anderen daar later nog hun visie over kunnen geven. En daarmee bedoel ik niet alleen de musici, schilders, schrijvers/dichters, fotografen/filmers ...maar óók de knutselaars en hobbybouwers.
En die visiegevers beoordelen op wat zij zien, horen of voelen; niet de emoties of inzichten van de maker tjdens die aanmaak...
Vincent van Gogh werd in zijn leven door het grote publiek verguisd, nu vecht alleen de superrijke 'beaumonde' om een produkt van zijn hand.
Ergens heb ik wel eens verteld van het model-zeilschip De Elisabeth, dat mijn pake kreeg van een destijds al stokoude bouwer, die ooit de trotse kapitein-eigenaar van het voorbeeld was.
Mijn pake heeft met zijn kennis van zaken de revisie (wat kapotte/vergande delen) en de vergane tuigage en zeilen vervangen, en deed het schip kort voor zijn dood kado aan het verzorgingshuis Talmahiem in Balk, waar het nog jaren in de hal stond als ornament.
Als jong ventje heb ik me in de haven van onze werf in Hindeloopen eens het leplazerus gewrikt om in de buurt te komen van waar pake het schip liet zeilen, om met mijn trots (een Agfa-click box ?) er een foto van te maken. Een hele slechte foto, zwaar bewogen door de wrik-inspanningen, en ik heb hem helaas niet voorhanden om hem hier te tonen.
In de familie wilde niemand dat grote model hebben....Ik had het graag willen hebben, maar had waarschijnlijk ook wel moeite gehad met het vinden van een geschikt plekkie....
Talmahiem bestaat niet meer, en ik ben benieuwd waar de schitterende Elisabeth is gebleven..... En ik weet haast wel zeker dat niemand bovenstaande korte scheepshistorie kent. Maar wie haar ziet zal haar desondanks prachtig vinden !
Want wég is zo'n kunstwerk vast niet !

Zijn hier mensen aanwezig die het schitterend model kennen dat ooit de 2e-hands-afdeling van De Slegte sierde in Groningen ?
Heb er vaak begerige blikken op geworpen, en haast mijn linkerhand willen geven voor zo'n schitterend stuk vakmanschap !
Gelukkig nam 'het verstand' het over van 'de emotie'; want waal láát je een model van 3 m lang en 2+ m hoog....
Zal vast wel in het Groninger scheepvaartmuseum staan......moet daar hoognodig weer eens naar toe; de laatste keer was een expositie (kolerenaam: doet me altijd denken een vrouwen in kraamklinieken ná bevalling. Hoor je het een gezagvoerder al verklaren: "Ja, mijn positie is bovenop de Noorderpier, maar mijn expositie was tussen de boeien...!") over het Engelse Kamp tijden WW1...

Ja, heel veel mensen kunnen -en mógen- best trots zijn op wat ze hebben gemaakt of hebben gedaan...
Zelfs ene Oostenrijkse moeder, mevr. Hitler heette ze, was trots op- en hield van- haar kleine Adolf...
...maar nou aborteer ik weer.....

Re: Kennis van zaken

Geplaatst: 25 feb 2015 11:20
door rspeur
Ik heb genoten van de verhalen, de beschouwingen van jezelf en van anderen.
René