Varen in oorlogstijd

Een gezellig, leuk en informatief Scheepvaartforum
Gebruikersavatar
Drentenier
Berichten: 2198
Lid geworden op: 12 mei 2010 14:13
Locatie: Gasselte

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Drentenier »

Vandaag stond er op NOS.nl een artikel waarom de prijs van oud staal hoger is dan van nieuw staal.
Het oude staal van deze scheepswrakken zou zo diep onder water beschermd zijn tegen de isotopen die vrij zijn gekomen na de atoombommen die tijdens WO-II tot ontploffing zijn gebracht.
Zie http://nos.nl/artikel/2143482-vooroorlo ... hroot.html
Geen idee wat er waar is van dit verhaal.
Groet,
Hans

Jos Komen (R.I.P)

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Jos Komen (R.I.P) »

Er schijnen ook drie Engelse oorlogsschepen in dat gebied van de zeebodem verdwenen te zijn.
Dat onderwaterbergingsbedrijf heeft het er maar druk mee gehad.
Of zou het door een tsunami of zeebeving gekomen zijn? :wink:
Gebruikersavatar
Drentenier
Berichten: 2198
Lid geworden op: 12 mei 2010 14:13
Locatie: Gasselte

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Drentenier »

Of zou het door een tsunami of zeebeving gekomen zijn?
De afdrukken van de wrakken zouden nog wél zichtbaar zijn op de zeebodem, dus dat zal wel niet.
Groet,
Hans
Gebruikersavatar
hgb1967
Berichten: 45
Lid geworden op: 08 okt 2008 23:37
Locatie: Terwolde
Contacteer:

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door hgb1967 »

Hier staat nog meer intresante info over de wrakken.

https://www.theguardian.com/world/2016/ ... are_btn_fb
Hans

Net als mensen willen katten wel eens tegen de muren opvliegen. Het verschil is dat zij dat ook kunnen.
Jos Komen (R.I.P)

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Jos Komen (R.I.P) »

Dit zou wel iets voor een nieuw boek van Clive Cussler zijn. :wink:
Gebruikersavatar
hgb1967
Berichten: 45
Lid geworden op: 08 okt 2008 23:37
Locatie: Terwolde
Contacteer:

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door hgb1967 »

Inderdaad :-D
Hans

Net als mensen willen katten wel eens tegen de muren opvliegen. Het verschil is dat zij dat ook kunnen.
Theo Horsten (R.I.P.)

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Theo Horsten (R.I.P.) »

--------------------
-------------------------------Afbeelding
----------------------------------------Dit schreef mijn vader in 1948 voorin het boek "Scheepsrampen in Oorlogstijd"

-----------------------------------------------------------------Na de oorlog

--------------------------------------------------------------------------------2-

Op 6 oktober 1939 verliet mijn vader ons huis aan de Schiedamscheweg in Rotterdam. Hij moest als derde machinist met de Tapanoeli van de Rotterdamsche Lloyd naar zee, een reis van zeven maanden uit en thuis. Dat was op de negende verjaardag van mijn zuster. Ik was de maand daarvoor vijf jaar geworden. Van ons huis was het goed twintig minuten lopen naar de Lloydkade en met de tram, die vlak voor ons huis een halte had, was het ongeveer een kwartier, waarna hij dan alsnog van de Westzeedijk over het terrein van de Lloyd moest. Vandaar dat hij vaak liep. Toch denk in dat hij die dag de tram heeft genomen en misschien heb ik onbewust ook nog een vage herinnering dat we hem vanachter het raam uitgezwaaid hebben terwijl hij op de vluchtheuvel op lijn 10 stond te wachten. We woonden op de eerste verdieping, op de bel-etage, drie kamers en suite met een opkamertje, een keuken en beneden een ruime hal met kleine berging waarin ik me alleen mijn vaders gereedschapskist herinner en een grote meterkast waarin een gasmeter met muntjes. Achter de drie kamers en suite hadden we een zonnige serre die uitkeek op de mooie, oude tuin van de familie Te Korte, joodse mensen die boven ons woonden en beneden een winkel hadden met aan elke kant nóg een winkel. In die tuin met hoge, oude bomen speelde ik met de jongste van hun drie kinderen, een nakomertje, mijn hartsvriendin Cato. Ik zie haar nog scherp voor me in een grijs jurkje met bloemetjesknopen en ik weet zelfs nog hoe ze rook als we daar in die tuin samen op de schommel zaten.Tootje was nog maar acht jaar oud toen ze in oktober 1942 in Auschwitz werd vergast. Mijn moeder had zó haar best gedaan om Tootje te redden. 'Geef mij in godsnaam dat kind,' zei ze telkens weer tegen de ouders van Tootje die toen al door de Duitsers uit hun huis en winkels waren gezet en in Hillegersberg in een riant herenhuis woonden, waar we ze een paar keer hebben bezocht. Maar vader Te Korte wilde er niet van horen. Hij was lid van de Joodse Raad, zei hij minzaam glimlachend en hij zijn familie zouden daarom niet worden gedeporteerd. Wat niet wegnam dat er voor hem en zijn vrouw een koffertje klaarstond, duidelijk gemerkt met hun naam, en voor elk van de drie kinderen, inclusief kleine Cato, een keurig rugzakje. Voor je weet maar nooit. Ook die twee koffers en die drie rugzakjes zie ik nog haarscherp voor me. Wie weet liggen ze nu wel op die grote hoop in het Auschwitzmuseum. Overbodige details en alleen maar bladvulling? Misschien. Ik noem ze om een heel klein beetje een beeld te schetsen van wat mijn vader op die 6e oktober 1939 achterliet.
  • Afbeelding Afbeelding
Een foto uit 1939 van ons drieën - mijn moeder, mijn zuster en ik - heb ik niet, maar wel eentje uit 1936 en één uit 1938 die een goede indruk geven. De linkse foto is op 16 november 1936 gemaakt, op mijn vaders drieëndertigste verjaardag. Mijn moeder moet die foto per luchtpost naar Indië hebben gestuurd, want mijn vader was twee dagen daarvoor voor zijn tweede reis met de Dempo vertrokken, het fraaie passagiersschip waarmee hij tot januari 1939 precies tien reizen maakte, van Rotterdam naar Batavia en weer terug. Reizen waar je de klok op gelijk kon zetten en waarvan de aankomst- en vertrektijden een jaar van tevoren bekend waren. In twaalf weken uit en thuis, een motorschip dat net vijf jaar oud was. Een herenleven. Dat mocht ook wel, want dat was min of meer een goedmakertje voor het feit dat hij in oktober 1932 vanwege de crisis in rang was teruggezet van derde machinist op de Merauke tot vierde machinist op de Kota Baroe. Het was dát of ontslag krijgen, dus veel keus was er niet. Vier jaar later ging hij als vierde naar de Dempo en pas in april 1939, zes en een half jaar nadat hij in rang was teruggezet, werd hij weer derde machinist en nu dan op de Tapanoeli,een dubbelschroefs turbineschip van ruim 10.000 dwt, in 1924 gebouwd bij scheepswerf ‘De Maas’ in Slikkerveer. Dat was financieel gezien een hele vooruitgang, want verdiende hij als vierde op de Dempo nog 140 gulden per maand, als derde op de Tapanoeli werd dat 165 gulden, terwijl daar na één reis ook nog eens een tientje bijkwam. Toen hij op 6 oktober 1939 van huis ging, had hij een gage van 175 gulden per maand. Dat mag nu erg weinig lijken, het was een normale gage en ook van die 140 gulden per maand als vierde op de Dempo konden ze knap leven. Mijn moeder had in die tijd een maandbrief van 90 gulden en daar kon ze het goed van doen. Kijk maar eens naar die rechtse foto, genomen op de Oude Schans in Delfzijl op zondag 5 juni 1938, Pinksteren en dus feest in Delfzijl. Ik zou zeggen dat het een knap stel was, mijn moeder met haar twee kinderen. Gezond en goed doorvoed en keurig in de kleren. Daar kon ze met terechte trots mee door haar geboorteplaats paraderen. Voor haar zijn dat ook altijd de beste jaren van haar leven gebleven: met haar twee kinderen in Rotterdam aan de Schiedamscheweg. Daar kwam ze later telkens weer op terug, tot op hoge leeftijd, toen ze soms zei: ‘Wat heb ik toch eigenlijk een rotleven gehad.’ Dan haalde ze die jaren weer aan: ‘Toen, op de Schiedamscheweg, toen jullie klein waren.’ Ze werd 91 jaar oud.
Hieronder de Tapanoeli waarmee hij op die zesde oktober uit Rotterdam vertrok. Toen de tram wegreed van de Schiedamscheweg en hij vast nog wel even naar ons gezwaaid zal hebben, kon hij niet vermoeden dat hij nooit meer in dat huis zou terugkeren en al helemaal niet dat het zes jaar en tweeëntwintig dagen zou duren voordat hij ons überhaupt weer terug zou zien.

--------------------Afbeelding

Nu terug naar die gage van 175 gulden per maand, om die in het juiste perspectief te zetten. Vandaar gaan we dan naar de pensioenen, voor- en na de oorlog. Dat in het juiste perspectief zetten kan ik het beste doen met behulp van een gagetabel die ik vond in de Maritieme geschiedenis der Nederlanden, een werk in vier kloeke, fraai uitgevoerde delen dat ik destijds heb overgehouden aan de vertaling van de Encyclopedie van de Zeilvaart die ik in 1979 samen met Johan Hos en H. Klein voor De Boer Maritiem vertaalde. Dat zijn boeken waar ik niet zo vaak naar grijp, maar als ik het doe, grijp ik zelden mis. Ik kan ze dan ook van harte aanbevelen aan iedereen die een beetje serieus met de geschiedenis van de Nederlandse zeevaart bezig is. Op Boekwinkeltjes zijn ze nog steeds te koop, vanaf ongeveer 40 tot 200 euro. In deel 4 dat de periode 1850 tot ongeveer 1970 bestrijkt, vond ik in het hoofdstuk “Zeevarenden” onder de kop Sociale ontwikkelingen de volgende tabel …

-------------------- Afbeelding

Als we ons even bepalen tot de gage van een derde machinist, in de meest rechtse kolom, dan zien we dat die in 1930, net voordat de economische crisis ook in Nederland meedogenloos doorwerkte, 190 gulden in de maand kreeg en tien jaar later, in 1940, nog maar 180. Daartussen hebben nog lagere bedragen gezeten, toen het een kwestie was van ‘graag of helemaal niet’, maar we kunnen zien dat mijn vader in 1939 met zijn gage van 175 gulden precies goed zat.

Pensioenen … Tot ver over de helft van de negentiende eeuw, was er voor het merendeel van de werkende mensen niets. Geen pensioen, geen enkele sociale voorziening. Men werkte tot men niet meer kon en ging daarna gewoonlijk ook snel dood. De enige oudedagsvoorziening was, zorgen dat je kinderen had die voor je konden zorgen als je daar zelf niet meer toe in staat was. Had je die niet en je had tijdens je leven geen gelegenheid gehad om iets opzij te leggen voor je oude dag, dan was je afhankelijk van de kerk, de diaconie, van liefdadigheid. Het zou wat te ver voeren om de hele geschiedenis van het sociale stelsel in Nederland hier uit de doeken te gaan doen. Laat ik volstaan met te zeggen dat een en ander vóór het begin van de industriële revolutie beter geregeld was dan daarna. Die industriële revolutie begon zo rond 1750 in Engeland en breidde zich vervolgens uit naar het Europese vasteland. In Nederland begon deze ontwikkeling aan het begin van de negentiende eeuw. De huisambachten verdwenen omdat ze bij lange na niet konden concurreren met de fabrieken die veel goedkoper konden produceren. Hierdoor ontstond de enorme arbeidersklasse, mensen die tegen een laag loon arbeid verrichtten zolang ze dat konden en die, als ze door hun leeftijd of door invaliditeit niet meer konden werken geen inkomsten meer hadden en maar moesten zien hoe ze het verder redden.
Daarvóór, vóór de industriële revolutie was dat anders. Toen leerde iemand die geen boer was, of visserman of een eigen handeltje had een vak, een ambacht, als leerling bij een gilde, wat niets anders was dan een belangenorganisatie van mensen met hetzelfde beroep. Na zijn opleiding werd de leerling gezel en als hij na enige jaren als zodanig te hebben gewerkt met succes een proeve van bekwaamheid aflegde, mocht hij de titel meester voeren. Dat was de praktische kant van de zaak. Wat in dit verband, het onderwerp waar we het hier over hebben, belangrijk is, dat is dat de gilden een zeer belangrijke rol binnen de gemeenschap speelden en bovendien voor bepaalde sociale voorzieningen zorgden. Ze regelden bijvoorbeeld dat iemand ook bij ziekte of invaliditeit of als hij te oud was geworden om te werken ook nog een fatsoenlijk bestaan had en bij overlijden zorgden ze niet alleen voor een nette begrafenis, maar ook voor het levensonderhoud van de weduwen en wezen. Dat het systeem van de gilden ook een aantal nadelen had en bepaalde mensen zeer onrechtvaardig kon behandelen, laten we hier verder buiten beschouwing. Waar het om gaat is, dat toen er door de industriële revolutie een arbeidersklasse ontstond, fabrieksarbeiders die in de steden – die juist door die industriële revolutie ontstonden of buiten proportie begonnen te groeien - bij elkaar hokten, vaak onder erbarmelijke omstandigheden, zonder dat er sprake was van enige sociale zorg. Wie ziek werd of invalide, moest het maar mooi bekijken en wie te oud was om te werken, kon maar beter in zijn kist kruipen en zich laten begraven.

Al in de achttiende eeuw hadden militairen recht op een pensioen en ook de ambtenaren waren er wat dat betreft vroeg bij. Mijn grootvader van moeders kant, Willem van Gelderen, was machinist bij het Staatsspoor. Hij overleed in 1915, nog maar 57 jaar oud. Mijn grootmoeder was toen 53 jaar en zij had sindsdien, tot aan haar dood in 1947 een pensioen van de spoorwegen. En vrij reizen. Voor een reis van Delfzijl naar Rotterdam betaalde ze een dubbeltje administratiekosten. Ik heb op het internet naarstig gezocht naar het pensioenreglement van het Staatsspoor uit die dagen en dat ook inderdaad gevonden, alleen moest ik betalen voor een afschrift daarvan en omdat ik er daarna geen enkel gebruik meer voor heb, doe ik dat niet. Hoe hoog het pensioen van oma Ytje was, zal ik dus nooit meer weten, maar slecht was dat vast niet. Dat leid ik af uit dat wat ik wel vond: het Reglement voor het zieken- en ondersteuningsfonds van het personeel in dienst der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen. Dat was het reglement uit 1890 en als ik dat lees, dan hadden ze de zaken bij het spoor voor die dagen prima voor elkaar. Met het pensioen zal dat niet anders zijn geweest; het spoor zorgde goed voor zijn mensen. Ook herinner ik me oma nog als een statige, wat strenge dame die een fraai ingericht huis had en die als ze uitging of bij ons in Rotterdam op bezoek kwam, altijd chic gekleed ging.

Het is niet zo dat er behalve de pensioenfondsen voor militairen en ambtenaren helemaal niets was. Er werd in het begin van de twintigste eeuw echt wel nagedacht over en gewerkt aan betere sociale voorzieningen voor iedereen, maar de tijd werkte niet mee. Eerst tussen 1914 en 1918 een wereldoorlog, toen de wereldwijde economische crisis van de dertiger jaren en vervolgens nog eens een tweede wereldoorlog. Toch waren het juist die twee oorlogen die voor een versnelling in de ontwikkeling zorgden. Het ging natuurlijk niet alleen om pensioenen, maar ook om de doorbetaling van loon bij ziekte, verzekering tegen ziektekosten, uitkeringen bij invaliditeit. Het is, als je je daar een beetje in gaat verdiepen, zonder meer interessant, maar ik moet verder en daarom spring ik meteen naar de dominee/politicus Sybe Talma die in 1913 kans zag om na veel gedoe de Invaliditeitswet door de Kamer te krijgen. Die diende meteen ook als oudedagsvoorziening, want als iemand de leeftijd van 70 jaar bereikte - de gemiddelde levensduur van mannen was in die tijd eenenzeventig jaar - werd hij of zij geacht invalide te zijn en niet meer te kunnen werken. Door de Eerste Weereldoorlog werd een en ander nogal vertraagd, maar in 1919 werd de pensioengerechtigde leeftijd verlaagd naar 65 jaar. De premie voor deze verzekeringen werd betaald door het plakken van zegels door de werkgever. Misschien hebben sommigen onder ons dat zelfs nog meegemaakt. Zelf heb ik in de zeventiger jaren nog gezorgd dat mijn moeder een paar centen kreeg voor de zegels die voor haar in de twintiger jaren, toen ze als hoedenmaakster werkte, voor haar waren geplakt. Uiteindelijk leverde het nog iets op ook, maar hoeveel, dat ben ik werkelijk vergeten. Maar dat was vroeger dus het enige wat er was voor hen die niet bij een bedrijfspensioenfonds aangesloten waren en dat waren er niet zo erg veel. Anderen waren dus aangewezen op de Invaliditeits- en Ouderdomswet van 1919.

----------------Afbeelding
----------------Werkplaats Harland & Wolff, Belfast ten tijde van de bouw van de Titanic

Gaan we ons nu dan bepalen tot de zeevarenden. Die telden aanvankelijk voor wat de sociale voorzieningen betrof niet mee. De industriële revolutie, de mechanisatie, mensen die in grote groepen bij elkaar werkten in fabrieken en werkplaatsen, bracht nog iets anders met zich mee: bedrijfsongevallen. Je hoeft maar een oude foto te bekijken van een fabriek of een grote werkplaats aan het begin van de twintigste eeuw, om te begrijpen dat daar nu niet bepaald veilig kon worden gewerkt. Ongevallen waardoor mensen voor de rest van hun leven arbeidsongeschikt werden, kwamen dus veel voor. Het was de liberale politicus ir. Cornelis Lely, de man van de Zuiderzeewerken, toen minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, die de aanzet gaf tot en verantwoordelijk was voor de totstandkoming van de Ongevallenwet 1901. Dat was de allereerste sociale verzekering die Nederland kende. Aanvankelijk gold die wet alleen voor bedrijven waar werknemers duidelijk gevaar liepen, maar in 1921 werd de wet van kracht voor alle bedrijven, met uitzondering van land- en tuinbouw, de zeevaart en de zeevisserij. De zeeman die een ongeluk kreeg, had nergens recht op. Hij kon alleen maar hopen dat de reder een morele verplichting voelde tegenover zijn personeel en bereid was hem en zijn gezin financieel te steunen. Kwam hij op zee om, dan waren zijn weduwe en zijn kinderen volledig afhankelijk van kerkelijke of particuliere liefdadigheid. Een heel vroege vakbond van zeelieden gaf dat treffend weer ...

----------------Afbeelding
---------------- Afbeelding
----------------(Leidse Courant 1 december 1979)

De Eerste Wereldoorlog bracht verandering. Nederland nam niet deel aan die oorlog, was neutraal, maar dat betekende niet dat de Nederlandse koopvaardij en visserij gespaard bleven. In zijn boekje De verliezen van de Nederlandse Koopvaardij in de eerste Wereldoolog maakt L.L. von Münching melding van 124 zeeschepen en zeeslepers die verloren gingen, waarbij 454 zeelieden omkwamen. Wat Von Münching buiten beschouwing laat, zoals hij trouwens op het achterplat van dat boekje ook zegt, zijn onder andere de vissersschepen die tijdens diezelfde Eerste Wereldoorlog verloren gingen, voornamelijk door zeemijnen. Dat waren niet minder dan 237 schepen waarbij bijna duizend man omkwamen! Vissen was in die tjd levensgevaarlijk werk, maar weigeren om naar zee te gaan, was nauwelijks een optie. Niet varen betekende geen loon en ook geen steun, want het Nationaal Steuncomité dat opgericht was om mensen die door de oorlogsomstandigheden werkeloos waren geworden ervoor te behoeden dat ze bij Armenzorg moesten aankloppen, verleende geen steun aan mensen die onwillig waren. Want zo werden ze gezien. Niks mee te maken dat het levensgevaarlijk was om naar zee te gaan. De visserijreders verdienden goud, want de prijs van de vis was juist door die oorlogsomstandigheden omhoog geschoten en dus moest er gevaren worden. Dat de mensen nog steeds naar zee bleven gaan, was niet alleen omdat ze anders geen inkomen meer hadden, maar kwam voor een groot deel ook voort uit plichtsbesef wat nog werd versterkt door hun geloof. Het was Gods wil dat ze moesten varen.
Toch kwam het na een jaar oorlog en het grote aantal vissersschepen dat op een mijn liep waarbij waarna er vrijwel nooit overlevenden waren en de nabestaanden tot armoe vervielen, steeds vaker voor dat mensen weigerden te varen. Ze wilden alleen varen als zij zelf en hun nabestaanden verzekerd waren. Zo kwam in 1915 nogal haastig de Oorlogszeeongevallenwet tot stand waarin werd bepaald dat een schip – koopvaardijschepen zowel als vissersschepen – alleen buitengaats gebracht mocht worden als ten genoege van de Scheepvaartinspectie was aangetoond dat de bemanning verzekerd was – voldoende verzekerd, dat wil zeggen tegen de minimum voorwaarden die de wet daaraan stelde. Die wet werd in februari-maart 1915 met spoed door de Kamer gejast, wat kon omdat het bedoeld was als een tijdelijke maatregel, uitsluitend voor de duur van de oorlog. Een bijzondere bepaling was dat de bemanningen van zeevissersvaartuigen en andere kleine zeeschepen slechts verzekerd hoefden te zijn voor de helft van de bedragen die voor de schepen van de grote handelsvaart waren vastgesteld. De andere helft kwam voor rekening van het Rijk. Voor de reders was deze wet aanleiding om in maart 1915 de Vereniging “Zeerisico” op te richten, een onderlinge verzekering tegen de extra kosten die de Oorlogszeeongevallenwet voor hen meebracht. Een mooi voorbeeld over de hoogte van de uitkeringen voor weduwen en wezen is te vinden op de wat moeilijk in elkaar gezette, maar daarom niet minder interessante website van de kleinzoon van Arie Paap die op 15 maart 1919 – vier maanden na het einde van de Eerste Wereldoorlog – als matroos naar zee vertrok met de motorlogger JOHANNA IJM290 om nooit meer terug te keren. Volgens ooggetuigerapporten van de bemanning van de in IJmuiden teruggekeerde trawler ‘Marie Cornelie’ IJM 264, was de Johanna op 18 maart 1919 ’s namiddags om halfzes op een paar mijl noordoost van het lichtschip Doggersbank-Noord op een mijn gelopen. Een zware explosie, een rookzuil en daarna niets meer. Arie Paap was toen vierentwintig jaar oud. Hij liet een vrouw van tweeëntwintig en een dochtertje van anderhalf jaar oud na. De brief die de weduwe Anna Paap-Kuipers van de Vereeniging “Zee-risico” kreeg vermeldt …

---------------- Afbeelding

Zeerisico gaf de weduwe Paap 78,75 cent per werkdag waar het Rijk eenzelfde bedrag bijlegde. Ze kreeg 30 procent van de gage van haar man plus 15 procent voor het kind, dus 45 procen van 3,50 per dag oftewel 1 gulden met 58 cent per dag. Er staat "werkdag" en hoeveel dat dan werd als doorlopend weduwenpensioen, daar moet ik een beetje naar gokken, maar ik schat dat Arie Paap als matroos op een logger goed 90 gulden per maand had. Dat is aardig in lijn met de gages die matrozen op de koopvaardij in die jaren kregen. Die haal ik ook nu uit dat eerdergenoemde boek, deel 4 van de Maritieme Geschiedenis der Nederlanden ...

----------------------Afbeelding

Anna Paap had een inkomen van 45 gulden in de maand. Dat was misschien geen vetpot, maar in 1919 ook niet slecht. Die Oorlogszeeongevallenwet en Zeerisico, een instelling die nog altijd bestaat, betekenden een grote verbeteringen. De wet was als tijdelijk bedoeld, maar werd na de oorlog, of liever, nadat het varen na de oorlog weer enisgzins normaal was geworden en veel mijnen op de Noordzee waren geveegd, niet buiten werking gesteld, maar omgezet in de Zeeongevallenwet 1919. Deze wet heeft bestaan tot 2 februari 1967, de datum waarop alle bestaande ongevallenwetten werden vervangen door de WAO, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook voor de Nederlandse zeevarenden moesten op schepen onder Nederlandse vlag rentezegels worden geplakt. In het interbellum – de jaren tussen de twee wereldoorlogen – waren er dus al wel enige sociale voorzieningen voor de zeevarenden, maar veel was het niet. Nu wordt er wel geklaagd dat Nederlandse zeevarenden worden vervangen door goedkope buitenlanders, maar dat was in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw al niet anders. Bevalt het je niet? Betaalt het niet genoeg? Dan ga je toch weg? Voor jou vijf buitenlanders die het er graag voor doen. Kijk nog eens naar die gagetabel hierboven. Zie hoe de lonen in 1920-’21 even piekten, om vervolgens gestaag te dalen. Iedereen verdiende in 1940, bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, bijna 40 procent minder dan in 1921. In een dergelijke situatie heb je weinig om een vuist mee te maken en eisen te stellen, om niet alleen meer loon te vragen, maar ook betere sociale voorzieningen zoals bijvoorbeeld een fatsoenlijk pensioen.

Zo gingen ze de oorlog in. Wie, zoals mijn vader, bij de Rotterdamsche Lloyd voer, of bij een van de andere grote rederijen, Holland Amerika Lijn, de ‘Nederland’, de KNSM, Van Nievelt, had, voor die tijd, geen klagen. De gages waren na de jarenlange economische crisis nog altijd niet hoog te noemen en de promoties verliepen traag, maar ze hadden bij deze rederijen in elk geval goede, duidelijke arbeidsvoorwaarden en waren opgenomen in een pensioenfonds. Maar voer je op de wilde vaart, bij een kleine rederij of bij de een of andere haasje-overmaatschappij, dan had je dat allemaal niet. En wat te denken van de Kleine Handelsvaart, die honderden schepen van voornamelijk kapitein-eigenaars? Daar had de bemanning helemaal niks, geen enkele zekerheid. Ja, ook daar gold de Zeeongevallenwet en de rentezegeltjes, maar dat was toch nauwelijks een goede regeling te noemen. Bracht de Tweede Wereldoorlog daar verandering in, zoals de Eerste Wereldoorlog aanleiding was geweest voor het invoeren van basale sociale voorzieningen? Ja, in zekere zin. Het was in elk geval de bedoeling en al tijdens de oorlog werd er niet alleen gesproken over een verbetering van de sociale positie van de zeevarenden, er werd ook hard aan gewerkt. Hoe dat ging en in hoeverre dat succes had, komt in de volgende aflevering van dit lange verhaal aan bod. Ik wil dit deel besluiten met te stellen dat het, zoals wij dat nu bekijken, na de oorlog allemaal maar erg traag verliep, maar zodra je je wat meer in deze materie gaat verdiepen, kan je niet anders dan tot de conclusie komen dat dit ook geen wonder was. Wel blijft het een feit dat het geheel bepaald geen schoonheidsprijs verdiende. Het was vooral financieel een uiterst gecompliceerde zaak. Het overheidsapparaat dat in Nederland was overgebleven, met het daarbij behorende ambtenarenkorps dat de oorlog in Nederland had doorgebracht en beleefd, moest samenwerken met de overblijfselen van de 'Londense regering', de ministers en staatssecretarissen die de oorlog in Engeland hadden doorgebracht en daar van alles en nog wat hadden bekokstoofd. Dat botste zo hier en daar stevig. In hoeverre dat onvermijdelijk of mogelijk zelfs noodzakelijk was, kan ik, zeventig jaar na dato, moeilijk beoordelen. Daarom laat ik het vooralsnog maar bij het citaat uit mijn inleiding tot dit lange en toch vrij gecompliceerde verhaal, een citaat waarin naar mijn mening het probleem helemaal wordt samengevat ...
  • Het heeft ontbroken aan een ‘sociale matrix’ voor de oorlogsslachtoffers, oftewel een maatschappelijke beschermingslaag, een warm welkom, een luisterend oor, begripvolle gebaren en bijzondere rechten.
Ik wil de volgende aflevering beginnen met datgene waarvan ik het meeste weet omdat ik over de authentieke gegevens beschik: de pensioenregeling die mijn vader bij de Rotterdamsche Lloyd had en zijn financiële reilen en zeilen tijdens en vlak na de oorlog. Het is allemaal veel en veel meer werk dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Maar dat geeft niet. Ik vind het zelf bar interessant, vooral ook omdat ik op uiterst interessante bronnen en gegevens ben gestuit. Zo is de rol van de Kleine Handelsvaart tijdens de Tweede Wereldoorlog altijd erg onderbelicht gebleven. Bezemer noch Von Münching heeft daar bij de geschiedschrijving van de Nederlandse koopvaardij aandacht aandacht aan besteed, wat goed beschouwd eigenlijk heel erg vreemd is. Wat de bemanningen van de ruim tweehonderd coasters die aan het begin van de oorlog kans zagen om naar Engeland uit te wijken en daar onder beheer van de Shipping kwamen allemaal hebben beleefd, hun bijdrage aan de strijd van de geallieerden en het overleven van Engeland in de eerste maanden van de oorlog is een verhaal apart. Of ik daar in aflevering 3 aan toe zal komen, weet ik nog niet; dat zullen we moeten zien. Voor nu wil ik het hier eerst bij laten.

© 2016 Theo Horsten

----------------
Gebruikersavatar
Knisten
Berichten: 455
Lid geworden op: 24 mar 2005 15:57
Locatie: Abbeville, LA, USA

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Knisten »

@ Theo.
Bedankt voor dit heldere verhaal en al het werk dat je erin steekt. Chapeau !
Vooralsnog voldoende stof tot nadenken. Kijk uit naar het vervolg.

Vriendelijke groeten,
Dirk
Old sailors never die, they just fade (or drive) away...
73 Knisten
Patru (R.I.P)

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Patru (R.I.P) »

Ik sluit me aan bij de woorden van Dirk.
Groet, Paul G.
Hanseaat
Berichten: 73
Lid geworden op: 30 jun 2015 19:37

Re: Varen in oorlogstijd

Bericht door Hanseaat »

Ik ga straks nog als een groot geleerde de kist in

Je zegt het voor de grap Theo, maar je hebt een punt. Je zou zo maar hoogleraar Scheepvaartgeschiedenis kunnen worden. Ik meen het.

Gek eigenlijk, nu ik er even over nadenk. Een leerstoel Nederlandse Scheepvaartgeschiedenis hebben we in NL niet. Wél een hoogleraar Geschiedenis van de Nederlandse Popmuziek.... :mrgreen:
(voorheen deventer05)


Plaats reactie